Het geschil
6 Dit geschil gaat over de reikwijdte van de finale kwijting in de VSO, meer in het bijzonder of [gedaagde] de aanslag van de Franse fiscus over 2019 ad 37.306,- en eventuele andere fiscale verplichtingen van [eiser] over 2020 voor haar rekening moet nemen, of dat [gedaagde] zich kan beroepen op de finale kwijting.
7 Vast staat dat partijen een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan die inhoudt dat [gedaagde] aan [eiser] na ondertekening een bedrag heeft betaald van € 4.000,- netto ter zake van een restant salaris over december 2019 en een compensatie vergoeding van EUR 100.000,- bruto, neerkomende op EUR 48.000,- netto. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat de compensatie betrekking heeft op een bonus over 2018 en 2019. Met de ondertekening hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend, zoals omschreven in de VSO (zie 1.3), hierna ook het kwijtingsbeding. Na ontvangst van de aanslag over 2019 door [eiser] hebben partijen een verschil van mening gekregen over de vraag of de finale kwijting in de weg staat aan door [eiser] verzochte nakoming van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst. Daarin staat, kort gezegd, dat [eiser] een nettoloon van € 116.500,- verdient en dat [gedaagde] de in Nederland en Frankrijk verschuldigde inkomstenbelasting voor haar rekening neemt.
8 De uitleg en reikwijdte van het kwijtingsbeding moet worden bepaald aan de hand van de Haviltexnorm. Wat hebben partijen over en weer verklaard, welke betekenis mochten zij daar onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan toekennen en wat mochten zij redelijkerwijs van elkaar verwachten. In dat verband acht de kantonrechter de navolgende (onweersproken) omstandigheden van belang:
Partijen zijn bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst op initiatief van [gedaagde] een nettosalaris overeengekomen;
Deze constructie diende ertoe om [gedaagde] zoveel mogelijk fiscale invloed te geven;
[eiser] heeft nooit enig financieel voordeel gehad van de constructie;
Ter uitvoering van de constructie heeft [gedaagde] een fiscaal adviseur ingeschakeld, die namens [gedaagde] op kwartaalbasis de in Frankrijk verschuldigde loonbelasting, genaamd Retenue a la Source (RAS) heeft betaald. Voor de resterende inkomstenbelasting ontving [eiser] jaarlijks zelf een aanslag, die ook door [gedaagde] werd voldaan;
De onderhandelingen over de VSO zijn opgestart naar aanleiding van een discussie over betaling van de bonus over 2018 en 2019, salaris december 2019 en onkosten, welke geschilpunten in de VSO zijn beslecht;
In twee brieven van zijn gemachtigde in de aanloop naar de VSO heeft
[eiser] expliciet gesteld dat hij het vanzelfsprekend acht dat [gedaagde] , net als in de voorgaande jaren, de heffingen van de fiscus voor haar rekening neemt, dat dit punt belangrijk is voor [eiser] en dat dit punt vanwege het uitblijven van een reactie voor akkoord wordt geacht (zie 1.4).
[gedaagde] heeft de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018, laatstelijk ad EUR 33.284,-, steeds voor [eiser] voldaan;
9 Tegenover deze omstandigheden, die naar het oordeel van de kantonrechter steun geven aan de uitkomst dat de finale kwijting niet in de weg staat aan nakoming van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst, staat de omstandigheid dat [eiser] deze kwestie, zo bleek ook uit het voorgaande, al had aangekaart bij [gedaagde] voordat de kwijting overeen werd gekomen. Met andere woorden, het betreft hier een aspect dat bij beide partijen bekend was toen zij de kwijting overeen kwamen. Op basis daarvan zou kunnen worden gezegd dat [gedaagde] zich terecht op de finale kwijting beroept, omdat in de VSO hierover niets is opgenomen en in de VSO het geheimhouding- en concurrentiebeding wel onverkort van toepassing zijn verklaard, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Toch is de kantonrechter die mening niet toegedaan. Daartoe geldt het volgende.
10 Een finale kwijting met de door [gedaagde] bepleite strekking leidt er per saldo toe dat [eiser] een aanzienlijk lager bedrag aan loon ontvangt dan het overeengekomen netto loon (EUR 116.500 -/- EUR 37.306). Aldus is sprake van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, die voor [eiser] een verslechtering inhoudt. Gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, mag de werkgever slechts erop vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd.
11 Of [gedaagde] zich mag beroepen op de finale kwijting wordt dus bepaald door de vraag of [gedaagde] mocht menen dat [eiser] welbewust heeft ingestemd met deze strekking van de kwijting. Voor welbewuste instemming is nodig dat [eiser] uitdrukkelijk heeft ingestemd met afstand van de in artikel 5.1 bedoelde aanspraak dan wel dat [gedaagde] [eiser] anderszins heeft gewezen op de financiële gevolgen van de door [gedaagde] voorgestane kwijting. Vast staat dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan, terwijl het [gedaagde] bekend was dat dit punt belangrijk was voor [eiser] . [gedaagde] heeft op de brieven van de gemachtigde van [eiser] , waarin wordt uitgegaan van onverkorte voldoening door [gedaagde] van de fiscale heffingen, niet inhoudelijk gereageerd. Het beroep van [gedaagde] op de artikelen 1.3 en 5.2 van de VSO is in dit verband onvoldoende, omdat in deze bepalingen niet uitdrukkelijk is verwezen naar artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst. De stelling dat het niet gaat om een fiscale verplichting van [gedaagde] , maar van [eiser] doet aan het voorgaande niet af, omdat het gaat om nakoming door [gedaagde] van haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
12 Bij het voorgaande wordt nog in aanmerking genomen dat de in de VSO overeengekomen bedragen niet in verband kunnen worden gebracht met afkoop van betaling van de fiscale heffingen over 2019. [gedaagde] heeft op dit punt onvoldoende gemotiveerd betwist dat het bedrag van EUR 100.000 bruto kan worden herleid tot de aanspraak van [eiser] op de bonus over 2018 en 2019 (2 x EUR 50.00,- bruto), en dus niet diende ter compensatie van fiscale verplichtingen over 2019.
13 De conclusie van het voorgaande is dat de finale kwijting in de VSO naar het oordeel van de kantonrechter niet in de weg staat aan de voldoening van de fiscale verplichtingen die voor [gedaagde] voortvloeien uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2016. De daartoe strekkende verklaring voor recht en de daarmee samenhangende vordering tot betaling van EUR 37.306,- zullen worden toegewezen, evenals de wettelijke rente met ingang van 2 maart 2021 nu [gedaagde] vanaf die datum in verzuim is.
14 Ondanks dat niet-betaling per saldo leidt tot een verlaging van het loon is de kantonrechter van oordeel dat over de betaling van EUR 37.700,- geen wettelijke verhoging is verschuldigd. Het gaat immers om een fiscale afdracht die voor rekening komt van [gedaagde] .
15 De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 zal worden toegewezen nu voldoende is gesteld en gebleken dat [eiser] kosten heeft gemaakt om zijn vordering betaald te krijgen buiten de rechter om. De over de buitengerechtelijke kosten gevorderde wettelijke rente is niet toewijsbaar nu [eiser] ter zake onvoldoende heeft gesteld.
16 De vordering ter zake van de fiscale verplichtingen over 2020 wordt als onvoldoende bepaald en bij gebrek aan belang afgewezen. [gedaagde] heeft ter zitting en in haar akte verklaard dat zij aan haar fiscale verplichtingen uit hoofde van VSO heeft voldaan.
17 De slotsom is dat de vordering zal worden toegewezen voor zover het gaat om fiscale verplichtingen over 2019 uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Nu [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld zal zij met de proceskosten worden belast.