ECLI:NL:RBAMS:2022:7621

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
9625525 CV EXPL 22-392
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reikwijdte finale kwijting in vaststellingsovereenkomst en fiscale verplichtingen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. Het geschil betreft de reikwijdte van de finale kwijting die is overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst (VSO) tussen partijen. De werknemer vorderde dat de fiscale verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet onder de finale kwijting vallen. De werknemer was in dienst bij de werkgever en had een nettoloon afgesproken, waarbij de werkgever verantwoordelijk was voor de fiscale afdracht. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontstond er onenigheid over de betaling van een belastingaanslag van de Franse fiscus, die de werknemer zelf had voldaan nadat de werkgever weigerde deze te betalen. De werknemer stelde dat de werkgever gehouden was om de fiscale verplichtingen na te komen, ondanks de finale kwijting in de VSO. De kantonrechter oordeelde dat de finale kwijting niet in de weg staat aan de voldoening van de fiscale verplichtingen door de werkgever. De rechter verklaarde voor recht dat de werkgever de fiscale verplichtingen over 2019 moet voldoen en veroordeelde de werkgever tot betaling van het verschuldigde bedrag aan de werknemer, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9625525 CV EXPL 22-392
vonnis van: 16 december 2022
fno.: 21925

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. van Benthem
t e g e n

[gedaagde] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. B.E. Boertje

Het verloop van de procedure

Dit blijkt uit het volgende.
  • de dagvaarding van 4 januari 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 11 februari 2022 met producties;
  • het instructievonnis van 25 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
De mondelinge behandeling was op 16 juni 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] zijn verschenen [naam 1] , directeur en [naam 2] fiscalist, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, [eiser] aan de hand van spreekaantekeningen, en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens hebben [eiser] en [gedaagde] respectievelijk op 15 juli 2022 en 25 augustus 2022 een akte vermeerdering van eis tevens overlegging producties en een akte uitlaten naar aanleiding van akte wijziging eis met een productie ingediend.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

De feiten

1.1
[eiser] is op 1 april 2016 bij [gedaagde] in dienst getreden, en is als directeur te werk gesteld bij een Franse dochteronderneming van [gedaagde] . Per 31 december 2019 is de arbeidsovereenkomst geëindigd door opzegging van [eiser] .
1.2
Partijen zijn in de arbeidsovereenkomst overeengekomen dat [eiser] een nettoloon verdient en dat [gedaagde] daarom alle fiscale aanslagen namens VdK aan de fiscus voldoet. In artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst staat opgetekend: “Employee ( [eiser] ) is entitled to a net annual salary of EUR 116,500 after individual income taxes. The individual income taxes on the Company ( [gedaagde] ) remuneration due in the Netherlands and France will be for the account of the Company.”
1.3
Op 14 mei 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) gesloten. Daarin staat voor zover van belang het volgende:
“Overwegende:
(..)
3. Tussen partijen is een verschil van mening ontstaan over de betaling van het salaris over de maand december 2019, over het verrekenen van verschillende openstaande posten en over de betaling van een eventuele vergoeding aan werknemer verband houdende met de verrichte werkzaamheden als werknemer.
4. Partijen wensen het geschil te beslechten door middel van een minnelijke regeling. De minnelijke regeling zal worden vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst, waarmee partijen beogen een allesomvattende regeling te treffen.
Komen overeen als volgt
(..)
1.1
Binnen twee weken na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst is
werkgever bereid een bedrag ad EURO 4.000, = (vierduizend) netto aan restant salaris
over de maand december 2019 te betalen.
1.2
Binnen twee weken na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst is werkgever bereid een bedrag van EURO 100.000, = bruto te betalen, zijnde een bedrag van EURO 48.000,= netto.
1.3
Het hiervoor genoemde bedrag dient te worden aangemerkt als vergoeding ter compensatie van al hetgeen werknemer meent te hebben aan vordering(en) hoe ook genaamd en onder welke grondslag dan ook op werkgever te hebben.
(..)
Finale kwijting
5.1
Werknemer verklaart met ondertekening van de onderhavige vaststellingsovereenkomst volledig op de hoogte te zijn van de rechten en plichten alsmede de gevolgen van de ondertekening van de onderhavige vaststellingsovereenkomst. Werknemer heeft zich terzake laten bijstaan c.q. adviseren door een juridisch adviseur.
5.2
Partijen hebben met deze minnelijke regeling en de afspraken zoals vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst alle rechten en verplichtingen tussen hen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst definitief geregeld.
5.3
Partijen verlenen elkaar over en weer volledige en onherroepelijke finale kwijting terzake van alle eventuele aanspraken voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst.”
1.4
In de correspondentie voorafgaand aan de VSO staat voor zover van belang het volgende.
  • Brief van 20 februari 2020 van de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] : “De belastingaangifte en de kosten daarvan over 2019 worden net als voorgaande jaren (2016/2017/2018) op uw kosten verricht door LIMES. Uiteraard hoort daarbij ook de voldoening van de eventueel hieruit voortkomende heffingen van de Franse fiscus (een en ander conform de arbeidsovereenkomst).”
  • Brief van 17 maart 2020 van de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] : “U heeft niet gereageerd op punt 6 van mijn bericht van 20 februari 2020 (belastingaangifte LIMES conform de arbeidsovereenkomst). Dit punt is belangrijk voor u cliënt. Vanwege het uitblijven van een reactie (en omdat dit zo is afgesproken in de arbeidsovereenkomst) acht ik dit punt voor akkoord.”
1.5
Op 18 januari 2021 ontving [eiser] een aanslag inkomstenbelasting over 2019 van de Franse fiscus voor EUR 37.306,- voor uit zijn dienstverband met [gedaagde] genoten inkomsten. Dit bedrag heeft [eiser] op 25 maart 2021 zelf, nadat [gedaagde] weigerde om dit bedrag namens hem te voldoen, aan de fiscus voldaan.
1.6
Bij brief van 1 maart 2021 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht het bedrag van EUR 37.306,- aan hem te betalen.
1.7
Bij brief van 2 maart 2021 heeft [gedaagde] afwijzend gereageerd en gesteld dat de finale kwijting die in de VSO was overeengekomen aan betaling in de weg staat.
1.8
In de daarop volgende correspondentie hebben partijen hun standpunten herhaald, en heeft [gedaagde] ondanks sommaties daartoe het bedrag van EUR 37.306,- niet aan [eiser] betaald, en geweigerd toe te zeggen dat, indien een aanslag/heffing van de fiscus volgt over de door [eiser] uit hoofde van zijn dienstverband met [gedaagde] genoten inkomsten in het jaar 2020, PP voor betaling daarvan zal zorgdragen.

Het geschil

2 [eiser] heeft na wijziging van eis gevorderd, zakelijk weergegeven, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair

i. voor recht wordt verklaard dat de fiscale verplichtingen die voor [gedaagde] voortvloeien uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst niet vallen onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding van artikel 5 van de VSO;

subsidiair

voor recht wordt verklaard dat de VSO vernietigbaar is op grond van dwaling;
de gevolgen van de VSO te wijzigen, in die zin dat de fiscale verplichtingen die voor [gedaagde] voortvloeien uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst niet vallen onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding van artikel 5 van de VSO;

primair en subsidiair

[gedaagde] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 wordt veroordeeld tot betaling van € 37.306,- aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2021 tot de dag van voldoening;
[gedaagde] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging, zijnde € 18.653,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
[gedaagde] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.365,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
[gedaagde] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2020, voortvloeiend uit de vergoeding overeengekomen in artikel 1.2 van de VSO, wordt veroordeeld alle fiscale afdrachten, betalingen, sociale premies en/of boetes voor haar rekening te nemen, ofwel door betaling rechtstreeks aan de inningsbevoegde fiscus, ofwel door betaling aan [eiser] ;
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder de nakosten en voor het geval betaling niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt de wettelijke rente over de proceskosten.
3 Daartoe stelt [eiser] , kort gezegd, dat [gedaagde] is gehouden haar verplichtingen uit hoofde van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst na te komen, en dat deze nakoming niet valt onder de reikwijdte van de finale kwijting in de VSO.
4 [gedaagde] heeft verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het gevorderde.
5 Bij de beoordeling zal voor zover van belang verder worden ingegaan op de standpunten van partijen.

Het geschil

6 Dit geschil gaat over de reikwijdte van de finale kwijting in de VSO, meer in het bijzonder of [gedaagde] de aanslag van de Franse fiscus over 2019 ad 37.306,- en eventuele andere fiscale verplichtingen van [eiser] over 2020 voor haar rekening moet nemen, of dat [gedaagde] zich kan beroepen op de finale kwijting.
7 Vast staat dat partijen een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan die inhoudt dat [gedaagde] aan [eiser] na ondertekening een bedrag heeft betaald van € 4.000,- netto ter zake van een restant salaris over december 2019 en een compensatie vergoeding van EUR 100.000,- bruto, neerkomende op EUR 48.000,- netto. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat de compensatie betrekking heeft op een bonus over 2018 en 2019. Met de ondertekening hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend, zoals omschreven in de VSO (zie 1.3), hierna ook het kwijtingsbeding. Na ontvangst van de aanslag over 2019 door [eiser] hebben partijen een verschil van mening gekregen over de vraag of de finale kwijting in de weg staat aan door [eiser] verzochte nakoming van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst. Daarin staat, kort gezegd, dat [eiser] een nettoloon van € 116.500,- verdient en dat [gedaagde] de in Nederland en Frankrijk verschuldigde inkomstenbelasting voor haar rekening neemt.
8 De uitleg en reikwijdte van het kwijtingsbeding moet worden bepaald aan de hand van de Haviltexnorm. Wat hebben partijen over en weer verklaard, welke betekenis mochten zij daar onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan toekennen en wat mochten zij redelijkerwijs van elkaar verwachten. In dat verband acht de kantonrechter de navolgende (onweersproken) omstandigheden van belang:
 Partijen zijn bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst op initiatief van [gedaagde] een nettosalaris overeengekomen;
 Deze constructie diende ertoe om [gedaagde] zoveel mogelijk fiscale invloed te geven;
 [eiser] heeft nooit enig financieel voordeel gehad van de constructie;
 Ter uitvoering van de constructie heeft [gedaagde] een fiscaal adviseur ingeschakeld, die namens [gedaagde] op kwartaalbasis de in Frankrijk verschuldigde loonbelasting, genaamd Retenue a la Source (RAS) heeft betaald. Voor de resterende inkomstenbelasting ontving [eiser] jaarlijks zelf een aanslag, die ook door [gedaagde] werd voldaan;
 De onderhandelingen over de VSO zijn opgestart naar aanleiding van een discussie over betaling van de bonus over 2018 en 2019, salaris december 2019 en onkosten, welke geschilpunten in de VSO zijn beslecht;
 In twee brieven van zijn gemachtigde in de aanloop naar de VSO heeft
[eiser] expliciet gesteld dat hij het vanzelfsprekend acht dat [gedaagde] , net als in de voorgaande jaren, de heffingen van de fiscus voor haar rekening neemt, dat dit punt belangrijk is voor [eiser] en dat dit punt vanwege het uitblijven van een reactie voor akkoord wordt geacht (zie 1.4).
 [gedaagde] heeft de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018, laatstelijk ad EUR 33.284,-, steeds voor [eiser] voldaan;
9 Tegenover deze omstandigheden, die naar het oordeel van de kantonrechter steun geven aan de uitkomst dat de finale kwijting niet in de weg staat aan nakoming van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst, staat de omstandigheid dat [eiser] deze kwestie, zo bleek ook uit het voorgaande, al had aangekaart bij [gedaagde] voordat de kwijting overeen werd gekomen. Met andere woorden, het betreft hier een aspect dat bij beide partijen bekend was toen zij de kwijting overeen kwamen. Op basis daarvan zou kunnen worden gezegd dat [gedaagde] zich terecht op de finale kwijting beroept, omdat in de VSO hierover niets is opgenomen en in de VSO het geheimhouding- en concurrentiebeding wel onverkort van toepassing zijn verklaard, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Toch is de kantonrechter die mening niet toegedaan. Daartoe geldt het volgende.
10 Een finale kwijting met de door [gedaagde] bepleite strekking leidt er per saldo toe dat [eiser] een aanzienlijk lager bedrag aan loon ontvangt dan het overeengekomen netto loon (EUR 116.500 -/- EUR 37.306). Aldus is sprake van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, die voor [eiser] een verslechtering inhoudt. Gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, mag de werkgever slechts erop vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd [1] .
11 Of [gedaagde] zich mag beroepen op de finale kwijting wordt dus bepaald door de vraag of [gedaagde] mocht menen dat [eiser] welbewust heeft ingestemd met deze strekking van de kwijting. Voor welbewuste instemming is nodig dat [eiser] uitdrukkelijk heeft ingestemd met afstand van de in artikel 5.1 bedoelde aanspraak dan wel dat [gedaagde] [eiser] anderszins heeft gewezen op de financiële gevolgen van de door [gedaagde] voorgestane kwijting. Vast staat dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan, terwijl het [gedaagde] bekend was dat dit punt belangrijk was voor [eiser] . [gedaagde] heeft op de brieven van de gemachtigde van [eiser] , waarin wordt uitgegaan van onverkorte voldoening door [gedaagde] van de fiscale heffingen, niet inhoudelijk gereageerd. Het beroep van [gedaagde] op de artikelen 1.3 en 5.2 van de VSO is in dit verband onvoldoende, omdat in deze bepalingen niet uitdrukkelijk is verwezen naar artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst. De stelling dat het niet gaat om een fiscale verplichting van [gedaagde] , maar van [eiser] doet aan het voorgaande niet af, omdat het gaat om nakoming door [gedaagde] van haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
12 Bij het voorgaande wordt nog in aanmerking genomen dat de in de VSO overeengekomen bedragen niet in verband kunnen worden gebracht met afkoop van betaling van de fiscale heffingen over 2019. [gedaagde] heeft op dit punt onvoldoende gemotiveerd betwist dat het bedrag van EUR 100.000 bruto kan worden herleid tot de aanspraak van [eiser] op de bonus over 2018 en 2019 (2 x EUR 50.00,- bruto), en dus niet diende ter compensatie van fiscale verplichtingen over 2019.
13 De conclusie van het voorgaande is dat de finale kwijting in de VSO naar het oordeel van de kantonrechter niet in de weg staat aan de voldoening van de fiscale verplichtingen die voor [gedaagde] voortvloeien uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2016. De daartoe strekkende verklaring voor recht en de daarmee samenhangende vordering tot betaling van EUR 37.306,- zullen worden toegewezen, evenals de wettelijke rente met ingang van 2 maart 2021 nu [gedaagde] vanaf die datum in verzuim is.
14 Ondanks dat niet-betaling per saldo leidt tot een verlaging van het loon is de kantonrechter van oordeel dat over de betaling van EUR 37.700,- geen wettelijke verhoging is verschuldigd. Het gaat immers om een fiscale afdracht die voor rekening komt van [gedaagde] .
15 De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 zal worden toegewezen nu voldoende is gesteld en gebleken dat [eiser] kosten heeft gemaakt om zijn vordering betaald te krijgen buiten de rechter om. De over de buitengerechtelijke kosten gevorderde wettelijke rente is niet toewijsbaar nu [eiser] ter zake onvoldoende heeft gesteld.
16 De vordering ter zake van de fiscale verplichtingen over 2020 wordt als onvoldoende bepaald en bij gebrek aan belang afgewezen. [gedaagde] heeft ter zitting en in haar akte verklaard dat zij aan haar fiscale verplichtingen uit hoofde van VSO heeft voldaan.
17 De slotsom is dat de vordering zal worden toegewezen voor zover het gaat om fiscale verplichtingen over 2019 uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Nu [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld zal zij met de proceskosten worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat dat de fiscale verplichtingen die voor [gedaagde] voortvloeien uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst niet vallen onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding van artikel 5 van de VSO;
veroordeelt [gedaagde] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 tot betaling van EUR 37.306,- aan [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2021 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van EUR 1.365,30;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op
explootkosten EUR 127,49
griffierecht EUR 693,-
salaris gemachtigde EUR 1.245,-
----------------
EUR 2.065,49 voor zover van toepassing inclusief btw;
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 68,- aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, en in het openbaar uitgesproken op
16 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.