ECLI:NL:RBAMS:2022:7517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
C/13/715638 / KG ZA 22-260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voogdij en hulpverleningstraject voor moeder en kind in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2022, is een kort geding aanhangig gemaakt door [eiseres], de moeder van [minderjarige 1]. De moeder vordert dat de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering haar opnieuw inschrijft bij GGZ Drenthe voor een hulpverleningstraject. De moeder heeft eerder te maken gehad met de schorsing van haar gezag over haar kind, wat is opgelegd door de rechtbank op 7 december 2022, vanwege zorgen over haar opvoedingscapaciteiten en de ontwikkeling van het kind. De moeder heeft sindsdien stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren, waaronder het aanvragen van een persoonlijkheidsonderzoek en het zoeken naar huisvesting. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak de belangen van het kind vooropgesteld en geoordeeld dat de moeder een nieuwe kans moet krijgen om het traject bij GGZ Drenthe te volgen. De rechter heeft bepaald dat William Schrikker moet meewerken aan deze inschrijving en het traject, en dat de vorderingen van de moeder om verdere rechtsmaatregelen uit te stellen en om tijd te geven voor het persoonlijkheidsonderzoek zijn afgewezen. De rechter heeft benadrukt dat het belang van het kind, [minderjarige 1], voorop staat en dat de moeder de kans moet krijgen om haar ouderschap te verbeteren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/715638 / KG ZA 22-260 MDvH/JD
Vonnis in kort geding van 13 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 1 april 2022,
advocaat mr. F.R.G. Drenth te Baarn,
tegen
de stichting
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde.
Partijen zullen hierna ook [eiseres] (of de moeder) en William Schrikker (of de GI) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van 20 april 2022 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De zaak is daarop (meermaals) pro forma aangehouden, in afwachting van het verloop van een traject bij GGZ Drenthe en van rapportage daarover. Bij e-mail van 24 oktober 2022 heeft [eiseres] een wijziging van eis aangekondigd. Bij de voortzetting van de mondelinge behandeling op 29 november 2022 heeft [eiseres] haar gewijzigde eis toegelicht. William Schrikker heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 20 april 2022 waren aanwezig:
aan de kant van [eiseres] :
- [eiseres] met haar (voormalig) advocaat mr. S.F. Smidt te Baarn;
aan de kant van William Schrikker:
- [naam 1] , jeugdzorgwerker bij William Schrikker,
- [naam 2] , gebiedsmanager bij William Schrikker.
1.3.
Op de voortzetting van de mondelinge behandeling waren dezelfde personen aanwezig, met uitzondering van mr. Smidt: zij is vervangen door mr. Drenth. Bij de voortzetting was ook [naam 3] aanwezig namens de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van [minderjarige 1] . Op dit moment is [minderjarige 1] 10 maanden oud. William Schrikker is een gecertificeerde instelling die gespecialiseerde jeugdzorg verzorgt.
2.2.
Bij beschikking van 7 december 2022 heeft deze rechtbank, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), het gezag van [eiseres] over de toen nog ongeboren [minderjarige 1] geschorst en William Schrikker met de voorlopige voogdij belast. In die beschikking is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“5.4 (…) Op basis van de stukken en gelet op het gestelde door de Raad, is de rechtbank van oordeel, dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling en de opvoedomgeving van het thans nog ongeboren kind. De moeder heeft een zeer belaste voorgeschiedenis. Zij is momenteel zwanger van haar vierde kind. Het gezag van de moeder over de oudste twee kinderen is reeds beëindigd, en het perspectief van haar derde kind, [minderjarige 2] , ligt elders. Op 21 oktober 2021 heeft de rechtbank moeders gezag over [minderjarige 2] beëindigd. De moeder houdt een muur op voor de hulpverlening, bijvoorbeeld over haar verblijfplaats en behandeling, waardoor er geen is op de situatie. Hierdoor bestaan er ernstige zorgen over de situatie van de moeder.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat beëindiging van het gezag (…) voor nu een te verstrekkende maatregel is. Zowel de rechtbank als moeder en haar advocaat hebben zich niet goed op dit ter terechtzitting gedane verzoek kunnen voorbereiden. De moeder stelt dat zij zich wil aanmelden bij het Babyhuis in Leiden en dat zij daar hulp zal krijgen van verschillende professionals. Daarnaast stel[t] moeder dat geen sprake meer is van drugsgebruik (…). Moeder zal zich de komende tijd moeten bewijzen door om te beginnen duidelijkheid te verschaffen over waar zij verblijft, welke hulp zij krijgt en zal de GI en de Raad ervan moeten overtuigen dat zij blijvend hulp zal aanvaarden en open zal zijn. (…)
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank schorsing van het gezag dringend en noodzakelijk om de belangen van het ongeboren kind te kunnen behartigen. De moeder kan in de komende drie maanden laten zien dat ze geholpen wil worden en dat zij in staat is om de muur af te breken.
(…)”.
2.3.
Bij dagvaarding in een eerder kort geding van 3 januari 2022 heeft [eiseres] (kort gezegd) geëist dat William Schrikker zou meewerken aan plaatsing van [eiseres] in het Babyhuis te Leiden, zodat zij daar zou kunnen bevallen. Partijen hebben die procedure beëindigd door afspraken te maken tijdens de mondelinge behandeling van 12 januari 2022, welke zijn neergelegd in een proces verbaal van die datum. Die afspraken luiden als volgt:
  • [naam 4] [de destijds betrokken gebiedsmanager van William Schrikker, vzr] wil onderzoeken of en op welke wijze [eiseres] contact kan krijgen met het (nu nog ongeboren) kindje, met als doel dat het kindje, indien mogelijk, bij haar kan worden geplaatst.
  • In het licht hiervan is het de bedoeling dat [eiseres] (zo mogelijk samen met [naam 5] , de vader van haar ongeboren kindje) wordt opgenomen in óf de GGZ in Beilen, of Sterk Huis in Goirle, in beginsel waar het eerste plaats is.
  • Sterk Huis heeft de eis dat [eiseres] een persoonlijkheidsonderzoek (een PO) ondergaat en het rapport daarvan kan laten zien.
  • [eiseres] gaat zelf een PO regelen. Zij zal zich in eerste instantie wenden tot
  • Zodra het rapport van het PO er is, zal [eiseres] dit delen met [naam 6] [jeugdzorgwerker bij William Schrikker, vzr] en [naam 4] .
  • [eiseres] is al aangemeld bij beide instanties. Beilen is bezig met haar eigen beoordeling en Sterk Huis zal de aanmelding pas verder in behandeling nemen als het rapport van het PO er is. Het is niet uitgesloten dat op grond van de beoordeling door Beilen ook (aanvullende) voorwaarden worden gesteld.
  • [eiseres] zal gaan naar de instelling waar het eerste plek voor haar is, tenzij [eiseres] een andere keuze (tussen deze twee instellingen) maakt.
  • Zoals hiervoor gezegd, zal iedereen – [eiseres] , [naam 6] en [naam 4] – zich ervoor inzetten dat deze afspraken worden nageleefd, waarbij het belang van het kindje steeds voorop zal staan.
2.4.
Op 8 februari 2022 is [eiseres] bevallen van [minderjarige 1] .
2.5.
Op 14 februari 2022 heeft William Schrikker [eiseres] , evenals de vader en [minderjarige 1] , aangemeld bij GGZ Drenthe (Beilen).
2.6.
Op 1 maart 2022 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een verzoekschrift tot beëindiging van het ouderlijk gezag van [eiseres] over [minderjarige 1] ingediend bij deze rechtbank. In die zaak (met zaak- en rolnummer C/13/714628 / FA RK 22-1358) is de mondelinge behandeling gepland op 19 januari 2023.
2.7.
[eiseres] heeft zicht tot Altrecht gewend voor een persoonlijkheidsonderzoek (PO). In april 2022 heeft zij daar haar eerste afspraak gehad. Op dit moment is het persoonlijkheidsonderzoek voltooid. De rapportage daarvan is nog niet gereed, maar [eiseres] verwacht die voor het eind van dit jaar.
2.8.
Op 16 juni en 14 juli 2022 hebben intakegesprekken plaatsgevonden bij GGZ Drenthe in Beilen. Van 1 augustus tot en met 12 augustus 2022 hebben [eiseres] en [naam 5] , de vader van [minderjarige 1] (hierna: de vader), aldaar deelgenomen aan het ‘samenwerkingsopname’-traject.
2.9.
Op 8 september 2022 heeft William Schrikker de opdracht aan GGZ Drenthe ingetrokken.
2.10.
Op 12 september 2022 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden waarbij [eiseres] , de vader, [naam 1] met een collega van William Schrikker, en medewerkers van GGZ Drenthe aanwezig waren.
2.11.
Op 17 augustus 2022 heeft GGZ Drenthe een evaluatieverslag opgesteld. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende:
“De samenwerkingsopname is door het behandelteam van de Stee als onvoldoende gesteld. Tegelijkertijd heeft het behandelteam van de Stee wel het advies gegeven om ouders een nieuwe kans te geven voor een hernieuwde samenwerkingsopname. (…) De regiebehandelaar vult aan dat zij van de psychiater op de Stee heeft gehoord dat moeder betrouwbaar is ten aanzien van het nakomen van afspraken tijdens de samenwerkingsopname en ook daarna en dat moeder druk op zoek is naar een huis.
(…)
(…) de opdracht is teruggetrokken door de gezinsvoogd. Er is telefonisch contact geweest tussen de regiebehandelaar en de gezinsvoogd waarin gesproken is over deze afweging. Hierin heeft de regiebehandelaar verwoord, dat zolang er geen huisvesting is, we niet weten wat de mogelijkheden zijn van de ouders. (…) Met de gezinsvoogd is gesproken over een moeder-kind huis voor moeder, als onderliggende voorwaarde, van daaruit zou een hernieuwde samenwerkingsopname kans van slagen kunnen hebben, omdat we dan het groeipotentieel kunnen zien bij moeder.
De regiebehandelaar tekent aan, dat als er een vervolg van de samenwerkingsopname zou komen (wat nu niet aan de orde is, doordat de gezinsvoogd de opdracht heeft teruggetrokken), is het belangrijk dat de spanning tussen moeder en de gezinsvoogd wordt opgelost. (…)”.
2.12.
Op 4 oktober 2022 heeft GGZ Drenthe een ‘eindbrief behandeltraject na terugtrekken opdracht gecertificeerde instelling’ gestuurd aan [eiseres] en de vader, en aan William Schrikker. Daarin heeft staat – voor zover van belang – de volgende conclusie:
“(…) Het traject was wat ons betreft nog niet klaar, omdat we benieuwd waren naar de vervolgstappen die jullie als ouders zouden gaan zetten. (…) we denken dat in het proces naar goed genoeg ouderschap er ruimte en tijd nodig is. Naast dat een ouder of ouders pas kunnen groeien naar goed genoeg ouderschap, wanneer zij voelen dat er naast hen iemand staat die erop vertrouwt dat het goed kan komen (…).
Hierbij heb jij, moeder, aangegeven bereid te zijn om in een moeder-kind huis te gaan wonen als dit geïndiceerd zou zijn. Wij denken dat dit een belangrijke stap had kunnen zijn in de zoektocht naar goed genoeg ouderschap. (…)
Daarnaast realiseren we ons, dat het voor [minderjarige 1] belangrijk is om helderheid te krijgen over haar perspectief, zeker gezien het feit dat [minderjarige 1] bijna acht maanden uit huis is geplaatst. Echter, we denken dat ten aanzien van het verhaal voor [minderjarige 1] en ten aanzien van ouderschap op afstand, het verhaal nog niet volledig rond is.
(…)
We weten door het terugtrekken van de opdracht niet of jullie, ouders, en jij, moeder, in dit geval met eigen huisvesting in een moeder-kind huis in staat zou zijn geweest om intergenerationele patronen te doorbreken. Wel weten we overstijgend dat wanneer we menen dat er sprake is van ernstige psychiatrische problematiek, we goed moeten kijken naar de context waarin iemand verblijft. Wanneer jij, moeder en jij, vader, elke dag opnieuw moeten zorgen dat jullie een plek hebben waar je kunt slapen, betekent dit een structureel gevoel van alertheid en onveiligheid. Deze gevoelens van onveiligheid zorgen voor een grote mate van onrust zoals ook gezien is ten tijde van de samenwerkingsopname. Het hebben van een eigen plek is daarom ook een belangrijke voorwaarde om te kunnen groeien tot goed genoeg ouderschap. Gezien het feit dat de William Schrikker Groep ook van mening is, dat wanneer de opdracht gecontinueerd zou zijn, jij, moeder, niet zelfstandig had kunnen wonen met [minderjarige 1] , had hier een kans kunnen liggen.
Mocht na toetsing bij de rechtbank blijken dat de rechter van mening is dat jullie, ouders, nog een kans moeten krijgen op gezinshereniging met [minderjarige 1] , dan kunnen jullie opnieuw aangemeld worden bij de Gezinspsychiatrie.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis (samengevat) dat William Schrikker wordt verplicht om
I haar opnieuw in te schrijven bij GGZ Drenthe voor het traject in Beilen,
II haar medewerking te verlenen aan het traject van GGZ Drenthe in Beilen,
III te wachten met verdere rechtsmaatregelen totdat het traject van GGZ Drenthe in Beilen is afgerond,
IV [eiseres] tot en met 31 januari 2023 de tijd te geven om het persoonlijkheidsonderzoek bij Altrecht af te ronden, waarop zal worden gekeken of [eiseres] kan deelnemen aan het traject bij Sterk Huis, waaraan William Schrikker moet meewerken.
3.2.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar aanvankelijke vorderingen – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Op 12 januari 2022 hebben [eiseres] en William Schrikker afspraken gemaakt over welk traject zal worden gevolgd om te onderzoeken op welke wijze het contact tussen [minderjarige 1] en [eiseres] voorlopig dient te worden vormgegeven (zie onder 2.3). Daarbij zijn twee opties besproken: GGZ Drenthe (in Beilen) en Sterk Huis (in Goirle). William Schrikker had [eiseres] en de vader (samen met [minderjarige 1] ) aangemeld bij GGZ Drenthe. [eiseres] heeft dit kort geding in april 2022 aanhangig gemaakt, omdat zij op dat moment van mening was dat beide opties (GGZ Drenthe en Sterk Huis) geen reële opties waren. Voor een traject bij Sterk Huis geldt een afgerond persoonlijkheidsonderzoek als voorwaarde. [eiseres] had zich voor dit onderzoek aangemeld bij Altrecht, maar stond daarvoor op een lange wachtlijst, waardoor toegang tot een traject bij Sterk Huis te lang op zich zou laten wachten. Ook GGZ Drenthe zou volgens [eiseres] geen haalbare kaart zijn, omdat nader onderzoek had uitgewezen dat huisvesting een noodzakelijke voorwaarde is voor dit traject, terwijl [eiseres] geen vaste verblijfplaats had en in financiële problemen verkeerde.
3.3.
Nadat behandeling van dit kort geding pro forma was aangehouden, in afwachting van de intake bij GGZ Drenthe die gepland stond op 12 mei 2022, heeft GGZ Drenthe – na twee intakegesprekken (in juni en juli 2022, zie 2.8) – besloten om [eiseres] ,en de vader verder te laten gaan met het traject, ondanks het ontbreken van een vaste verblijfplaats. Dit traject is [eiseres] goed bevallen. Zij voelde zich gehoord en serieus genomen. GGZ Drenthe ziet potentie in [eiseres] en de vader, en heeft in haar eindverslag geadviseerd om de samenwerkingsopname over te doen wanneer [eiseres] huisvesting heeft gevonden. William Schrikker heeft echter de opdracht al ingetrokken en wil niet meewerken aan een nieuwe aanmelding bij GGZ Drenthe. [eiseres] heeft daarop haar eis gewijzigd zoals weergegeven onder 3.1. Als grondslag voor haar gewijzigde eis heeft [eiseres] zich beroepen op artikel 1:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en op artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM). Zij heeft aangevoerd dat op William Schrikker de plicht rust om de kans die GGZ Drenthe [eiseres] biedt om het ‘samenwerkingsweken’-traject opnieuw te volgen aan te grijpen. Dit geldt temeer nu [eiseres] onlangs een vaste woning heeft betrokken in [woonplaats] en vooruitgang is geboekt in het stabiliseren van haar financiële problemen, aldus steeds [eiseres] .
3.4.
William Schrikker voert verweer. Zij meent – kort gezegd – dat het volgen van een nieuw traject bij GGZ Drenthe niet in het belang van [minderjarige 1] is.
3.5.
De Raad heeft verklaard dat [eiseres] nu misschien wel aan zichzelf aan het werken is, maar dat [minderjarige 1] daar (nog) weinig van merkt. Er is zelfs nog geen stabiliteit in de omgangsmomenten. [minderjarige 1] heeft nu stabiliteit in de opvoedsituatie nodig en die krijgt zij niet met de onvoorspelbaarheid en het gebrek aan beschikbaarheid van haar beide (biologische) ouders. De Raad geeft aan dat voor [minderjarige 1] twee tegengestelde belangen in het geding zijn: (i) opgroeien in een stabiele omgeving en (ii) opgroeien bij haar ‘echte’ ouders. De Raad vraagt zich af of werkelijke verandering bij [eiseres] (binnen afzienbare) termijn te verwachten is.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding gaat het om de vraag of [eiseres] nog een kans moet krijgen om het traject (de ‘samenwerkingsweken’) bij GGZ Drenthe opnieuw te volgen, samen met de vader. Het gevorderde kan in dit kort geding alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter dit ook zou doen, en als van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij de uitslag van de bodemprocedure afwacht. In dat kader moet een belangenafweging worden gemaakt. Hierbij staat het belang van het kind voorop (artikel 3 International Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)). Uit artikel 8 EVRM en de uitspraak van EHRM van 10 september 2019 (Strand Lobben/Noorwegen) [1] – een zaak waarin het ging om een kind waarover direct na de geboorte zorgen waren die verband hielden met de relatie tussen moeder en kind en de gezondheid en veiligheid van het kind – vloeit voort dat een echte afweging moet worden gemaakt tussen de belangen van het kind en zijn/haar biologische familie, waarbij de belangen van het kind, na het verstrijken van een “considerable period of time” (in deze uitspraak was het kindje inmiddels bijna drie jaar oud), om zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen continueren, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging. [2] Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt voorts dat nationale autoriteiten voldoende inspanningen moeten leveren om in de eerste jaren hereniging van moeder en kind te bevorderen (zo blijkt uit een zaak over een kind dat vanaf de geboorte gescheiden is van haar moeder, vanwege zorgen over de geestelijke gezondheid van de laatste). [3]
4.2.
Het spoedeisend belang van [eiseres] , de moeder van [minderjarige 1] , blijkt uit de aard van het gevorderde. Op 8 februari 2022 is [minderjarige 1] geboren, waarna zij meteen is meegenomen en is geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. [eiseres] heeft als doel om zelf voor [minderjarige 1] te kunnen zorgen en wil professionele hulp van GGZ Drenthe om een kans te krijgen om dat doel (op termijn) te kunnen bereiken.
4.3.
Voor het opnieuw volgen van een traject bij GGZ Drenthe is [eiseres] afhankelijk van toestemming en medewerking van William Schrikker. Dit is een gevolg van de beschikking van 7 december 2021, op grond waarvan het ouderlijk gezag van [eiseres] over (de toen nog ongeboren) [minderjarige 1] is geschorst en William Schrikker met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] is belast. Die schorsing van het ouderlijk gezag van [eiseres] vormt een beperking van haar fundamentele recht op familieleven, dat is beschermd in artikel 8 EVRM. De kinderrechter heeft die beperking in dit geval gerechtvaardigd geacht, omdat grote zorgen bestonden over de ontwikkeling en de opvoedomgeving van (de toen nog ongeboren) [minderjarige 1] . Die zorgen werden gevoed door de zeer belaste voorgeschiedenis van [eiseres] , door de omstandigheid dat het gezag van [eiseres] over drie andere kinderen is beëindigd, het gebrek aan passende huisvesting en door de omstandigheid dat [eiseres] een muur ophield voor de hulpverlening, bijvoorbeeld over haar verblijfplaats en behandeling, waardoor er geen zicht was op de situatie. De kinderrechter heeft daarom de (voorlopige) kinderbeschermingsmaatregel van schorsing van het gezag genomen, waarbij [eiseres] is opgedragen om de zorgen over de ontwikkeling en de opvoedomgeving van [minderjarige 1] te weg te nemen. De kinderrechter heeft dit als volgt verwoord:
“Moeder zal zich de komende tijd moeten bewijzen door om te beginnen duidelijkheid te verschaffen over waar zij verblijft, welke hulp zij krijgt en zal de GI en de Raad ervan moeten overtuigen dat zij blijvend hulp zal aanvaarden en open zal zijn. (…) De moeder kan in de komende drie maanden laten zien dat ze geholpen wil worden en dat zij in staat is om de muur af te breken.”
4.4.
In dit kort geding is iedereen het erover eens dat [eiseres] werk heeft gemaakt van deze opdracht van de rechtbank. Zij is achter hulp aangegaan en heeft in een eerder kort geding – nadat zij aanvankelijk medewerking aan plaatsing bij het Babyhuis te Leiden had gevorderd – afspraken gemaakt met William Schrikker over een traject bij GGZ Drenthe of Sterk Huis. [eiseres] heeft daarna het traject bij GGZ Drenthe doorlopen. Uit de rapportage van GGZ Drenthe blijkt dat [eiseres] daar betrouwbaar was ten aanzien van het nakomen van afspraken en dat het haar is gelukt om contact te behouden met de psychiater en om informatie uit te wisselen over de stand van zaken met betrekking tot huisvesting en financiën. Ook heeft [eiseres] een persoonlijkheidsonderzoek bij Altrecht afgerond, waarvan eind dit jaar de rapportage wordt verwacht. Met dit alles lijkt [eiseres] een begin te hebben gemaakt met het afbreken van de muur, die tot op heden een van de bronnen van zorg is geweest. Daarnaast heeft [eiseres] inmiddels een vaste woonplaats in [woonplaats] en een uitkering, en krijgt – en aanvaardt – zij hulp bij het aanpakken van haar schulden.
4.5.
William Schrikker erkent deze positieve ontwikkelingen maar heeft ook zorgen. Uit de ‘Samenvattende rapportage m.b.t. de begeleide omgang’ van Trias Jeugdhulp blijkt dat van de 29 geplande contactmomenten van [eiseres] met [minderjarige 1] slechts 11 contactmomenten zijn doorgegaan en tijdens de contactmomenten die wel doorgingen had [eiseres] moeite met responsief en sensitief reageren op [minderjarige 1] , aldus William Schrikker. Omdat William Schrikker onvoldoende groei ziet bij [eiseres] in haar omgang met [minderjarige 1] , en omdat de problematiek met betrekking tot huisvesting en financiën al jarenlang speelt, is William Schrikker het niet eens met het advies van GGZ Drenthe om de ‘samenwerkingsweken’ aldaar over te doen.
Belangenafweging
4.6.
Geoordeeld wordt als volgt. [minderjarige 1] heeft in de eerste plaats belang bij een stabiele omgeving om op te groeien waarin zij zich op een veilige manier kan hechten. Daarnaast heeft [minderjarige 1] belang bij (en recht op) omgang met [eiseres] , haar biologische moeder (artikel 1:377a BW). William Schrikker maakt zich hard voor het eerstgenoemde belang van [minderjarige 1] en pleit voor continuïteit en stabiliteit van de bestaande situatie in het pleeggezin. Kort gezegd: [minderjarige 1] heeft volgens William Schrikker vooral behoefte aan duidelijkheid. Dit rechtvaardigt echter niet de weigering van William Schrikker om toestemming tot en medewerking aan een nieuw traject bij GGZ Drenthe te verlenen. Die weigering past niet bij de uitspraken van het EHRM dat nationale autoriteiten voldoende inspanningen moeten leveren om in de eerste jaren hereniging van moeder en kind te bevorderen. Dit wordt hierna nader toegelicht.
4.7.
In dit kort geding gaat het niet om de vraag of het gezag van [eiseres] over [minderjarige 1] moet worden beëindigd of hoe de omgang tussen hen moet worden georganiseerd. Die vragen liggen voor in een verzoekschriftprocedure die op dit moment aanhangig is (zie onder 2.6). De kinderrechter zal in die procedure het belang van [minderjarige 1] bij stabiliteit en continuïteit laten meewegen, evenals het belang van [eiseres] (en [minderjarige 1] ) bij hereniging. Op een oordeel in die procedure wordt in dit kort geding niet vooruit gelopen. Op dit moment is sprake van een tijdelijke schorsing van het gezag van [eiseres] , waarbij haar is opgedragen om open te zijn en hulp toe te laten.
4.8.
Niet aannemelijk is dat belangen van [minderjarige 1] in de weg staan aan een hernieuwde samenwerkingsopname. [minderjarige 1] zal, zo begrijpt de voorzieningenrechter, hiervan niets merken. Zij blijft gewoon in het pleeggezin en zal – als het mogelijk is – [eiseres] zien tijdens de omgangsmomenten. Mogelijk is het zelfs gunstig voor [minderjarige 1] dat [eiseres] het traject (opnieuw) gaat doorlopen, want uit de stukken blijkt dat de omgangsmomenten beter verliepen in de periode dat [eiseres] in Beilen verbleef. In de ‘Samenvattende rapportage m.b.t. de begeleide omgang’ van Trias Jeugdhulp staat letterlijk: “Toen moeder vanuit Beilen naar de bezoeken kwam, straalde ze meer rust uit en wist ze beter aan te sluiten bij de vraag die [minderjarige 1] aan haar opvoeders stelt.” Aannemelijk is dan ook dat dit traject een vorm van hulpverlening is die kan bijdragen aan het ontwikkelen van de band tussen [minderjarige 1] en [eiseres] en het verbeteren van de kwaliteit van de omgang tussen hen, ook als de kinderrechter beslist dat het gezag moet worden beëindigd. Dit wordt niet alleen in het belang van [eiseres] , maar ook in het belang van [minderjarige 1] geacht. Los van wat de kinderrechter zal beslissen ten aanzien van het gezag, behouden [minderjarige 1] en [eiseres] immers belang bij en recht op omgang met elkaar.
4.9.
Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van William Schrikker om mee te werken aan deze vorm van hulpverlening. Weigering dit te doen is een verdergaande beperking van het recht op familieleven van [eiseres] (en [minderjarige 1] ) dan de beschikking van 7 december 2021 rechtvaardigt, mede gelet op het tijdelijke karakter van de schorsing van het gezag, en de omstandigheid dat [eiseres] nu daadwerkelijk haar best doet om aan de zorgen die aan die beslissing ten grondslag lagen te werken.
4.10.
Aannemelijk is dat hulpverlening in de vorm van hernieuwde samenwerkingsopname bij GGZ Drenthe in dit geval passend is. In de eerste plaats omdat William Schrikker deze vorm van hulpverlening zelf passend heeft geacht en met [eiseres] heeft afgesproken in het proces-verbaal van 12 januari 2022. Daarnaast blijkt uit de overgelegde rapportage dat GGZ Drenthe kansen ziet en dat zij hernieuwde samenwerkingsopname adviseert. [eiseres] heeft inmiddels huisvesting, waardoor dit keer wél is voldaan aan die door GGZ Drenthe benoemde voorwaarde om te kunnen groeien tot goed genoeg ouderschap. Ook van belang is dat [eiseres] zelf aangeeft vertrouwen te hebben in dit traject, waardoor zij zich gesteund voelt en open staat om hulp te aanvaarden.
4.11.
Al met al is de conclusie dat [eiseres] een nieuwe kans moet worden gegund voor een onderzoek bij GGZ Drenthe naar ‘goed genoeg ouderschap’. Zoals [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard, beseft zij zich dat dit niet betekent dat daarmee vooruit wordt gelopen op het oordeel van de kinderrechter met betrekking tot het gezag. Rapportage van GGZ Drenthe van de hernieuwde samenwerkingsopname kan door partijen worden overgelegd in die procedure. Verwacht wordt dat die samenwerkingsopname niet voltooid zal zijn, voordat mondelinge behandeling in die procedure zal plaatsvinden, zoals die nu is bepaald. Afschrift van dit vonnis zal aan de kinderrechter worden gestuurd, maar het ligt op de weg van [eiseres] om de kinderrechter te verzoeken om de behandeling van die procedure aan te houden. Die beslissing is aan de kinderrechter.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat William Schrikker zal worden bevolen om [eiseres] opnieuw in te schrijven bij GGZ Drenthe voor het traject in Beilen en om haar medewerking te verlenen aan dat traject. De vordering om te wachten met het nemen van verdere rechtsmaatregelen totdat het traject van GGZ Drenthe in Beilen is afgerond is te verstrekkend en zal worden afgewezen. William Schrikker moet handelen in het belang van [minderjarige 1] en het moet haar vrij staan verzoeken die zij in het belang van [minderjarige 1] acht aan de kinderrechter voor te leggen. Ook de vordering om [eiseres] tot en met 31 januari 2023 te geven om het persoonlijkheidsonderzoek bij Altrecht af te ronden, waarna wordt gekeken naar een traject bij Sterk Huis, zal worden afgewezen. Naar eigen zeggen is dit onderzoek reeds afgerond en kan eind dit jaar rapportage daarvan tegemoet worden gezien. Deelname aan een traject bij Sterk Huis is nu niet aan de orde. Eerst zal het traject bij GGZ Drenthe moeten worden doorlopen, waarna het in de eerste plaats aan de kinderrechter is om te bezien welke vervolgstappen geboden zijn (en wanneer).
4.13.
Omdat WSS bij dit geding betrokken is in de uitoefening van de haar opgedragen taak om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, wordt zij niet in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt William Schrikker om [eiseres] opnieuw in te schrijven bij GGZ Drenthe voor het traject in Beilen en om haar medewerking te verlenen aan dat traject,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2019:0910JUD003728313
2.HR 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:108
3.EHRM 22 december 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:1222JUD006463916