De beoordeling in conventie en in reconventie
8.Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
9.Op grond van artikel 7:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de persoon die in de woning van de overleden huurder zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, binnen zes maanden na het overlijden van de huurder ten laste van de verhuurder vorderen dat hij de huur voortzet. Volgens vaste rechtspraak moet de vraag of sprake is van hoofdverblijf en een duurzame gemeenschappelijke huishouding worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van een kind met een ouder na het meerderjarig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Het is aan [eiseres] om die bijzondere omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
Is de vordering op tijd ingesteld?
10. Artikel 7:268 lid 2 BW bepaalt dat een vordering om de huur voort te zetten binnen zes maanden na het overlijden van de huurder bij de rechter moet worden ingesteld. Het niet tijdig instellen van de vordering leidt tot verlies van het recht, als aan de voorwaarden wordt voldaan, om de huur na het overlijden van de huurder voort te zetten.
11. De moeder van [eiseres] is op 15 maart 2022 overleden. Dit betekent dat [eiseres] uiterlijk voor 15 september 2022 de vordering had moeten instellen. De dagvaarding is op 8 november 2022 aan Eigen Haard betekend. Voor de datum waarop [eiseres] haar vordering heeft ingesteld, zal echter niet uit worden gegaan van 8 november 2022. De gemachtigde van [eiseres] heeft namelijk op 29 augustus 2022 bij deze rechtbank een datum gevraagd voor een kortgedingprocedure en gekregen waarbij een zitting is bepaald op 28 september 2022, onder de voorwaarde dat de dagvaarding uiterlijk op 2 september 2022 zou worden uitgebracht. Bij e-mail van 27 september 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres] verzocht de zitting van 28 september 2022 te verzetten, vanwege een positieve coronatest van de gemachtigde. Hierop is de datum voor de zitting verplaatst. Eigen Haard heeft gesteld dat aan haar voor 2 september 2022 geen dagvaarding is betekend. Ter zitting is dit met partijen besproken. Onduidelijk is gebleven of de dagvaarding voor de aanvankelijke zittingsdatum daadwerkelijk voor 2 september 2022 aan Eigen Haard is betekend. Omdat die onduidelijkheid op zitting niet is weggenomen, krijgt [eiseres] het voordeel van de twijfel. De kantonrechter vindt het vooralsnog aannemelijk dat de eerste dagvaarding voor 15 september 2022 is uitgebracht, zodat [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering.
Hoofdverblijf en duurzame gemeenschappelijke huishouding
12. De kantonrechter begrijpt de wens van [eiseres] om de huur voort te zetten. [eiseres] en haar moeder hebben altijd een sterke band gehad. De moeder van [eiseres] is op jonge leeftijd weduwe geworden, waarna [eiseres] haar heeft geholpen met de administratie en andere zaken. Het huis van haar moeder is altijd de verzamelplaats geweest voor de familie voor feest- en verjaardagen. In de woning liggen veel dierbare herinneringen voor [eiseres] . Dit zijn echter persoonlijke omstandigheden die de kantonrechter niet mag meenemen in de beoordeling of [eiseres] haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning en met haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad.
13. Wat de kantonrechter wel moet betrekken bij deze beoordeling, zijn de volgende omstandigheden. [eiseres] heeft in de dagvaarding en ter zitting gesteld dat zij al vanaf 2013 bij haar moeder is gaan wonen en sindsdien haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning. [eiseres] heeft alleen geen stukken in het geding gebracht die deze stelling onderbouwen. Zij heeft een brief overlegd van de buurvrouw van haar moeder, maar daarin staat dat [eiseres] en haar zoon sinds 2013 voor de moeder kookten; niet dat [eiseres] daar sinds 2013 woont. Verder blijkt uit deze brief vooral dat de buurvrouw heel graag zou willen dat [eiseres] in de woning mag wonen. Ook de brief van de huisartsenpraktijk vormt geen aanwijzing dat [eiseres] haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad. In die brief staat dat [eiseres] dagelijks bij haar moeder was voor hulp en verzorging. Die brief vermeldt echter niet vanaf wanneer dat was. Ook valt uit die brief niet op te maken of [eiseres] bij haar moeder woonde of daar alleen dagelijks kwam. Het dagelijks aanwezig zijn voor hulp en verzorging is immers nog geen samenwoning.
14. De stelling van [eiseres] dat zij in 2013 bij haar moeder is gaan wonen, komt daarnaast niet overeen met haar e-mail van 3 mei 2022 aan Eigen Haard. Daarin schrijft zij dat zij ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden van haar moeder minimaal van vrijdag tot en met zondag bij haar moeder was en regelmatig bleef overnachten. Verder schrijft zij in die e-mail dat zij bereid is om ‘
mijn woning waar ik met mijn gezin woon’op te geven of die te willen ruilen met de woning van haar moeder. Hetgeen [eiseres] in deze e-mail schrijft, duidt er dus niet op dat zij haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning van haar moeder. En hoofdverblijf is een van de vereisten die nodig is voor voortzetten van de huur.
15. Het andere vereiste is dat sprake moet zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Ook dat vereiste vindt de kantonrechter op basis van de stukken en wat is besproken op de zitting onvoldoende aannemelijk.
16. Hierbij is van belang, voor zover [eiseres] op enig moment daadwerkelijk haar hoofdverblijf in de woning van haar moeder heeft gehad, dat deze samenwoning werd ingegeven door de behoefte aan hulp en verzorging van haar moeder. Voor de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat het ook was om weer definitief bij haar moeder te gaan wonen.
17. Ook is niet gebleken dat er sprake was van een wederkerige relatie, in die zin dat [eiseres] en haar moeder elkaar over een weer verzorgden. Het ontbreken van wederkerigheid is een belangrijke aanwijzing dat er geen sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding, maar meer van een (mantel)zorgrelatie waarbij [eiseres] haar moeder intensief heeft verzorgd. Bij mantelzorg gaat het altijd om een zorgrelatie voor een bepaalde tijd. Of de persoon die wordt verzorgd wordt beter, of, wat helaas hier is gebeurd, de persoon komt te overlijden. In beide gevallen eindigt de mantelzorg.
18. Dat de moeder van [eiseres] met het gezin van [eiseres] meeging op vakantie, maakt aannemelijk dat sprake was van een sterke familieband. Maar het vormt nog geen indicatie dat [eiseres] en haar moeder onderling een duurzame gemeenschappelijke huishouding vormden.
19. De conclusie van bovenstaande is dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning van haar moeder en dat zij met haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. Dit betekent dat [eiseres] niet aan de vereisten van artikel 7:268 lid 2 BW voldoet om de huur van de woning van haar moeder voort te zetten. De vorderingen die gericht zijn op voortzetting van de huur zullen dan ook worden afgewezen.
De tegenvordering van Eigen Haard
20. In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
21. Bovenstaande leidt er namelijk niet zonder meer toe dat de vordering van Eigen Haard om [eiseres] te veroordelen de woning van haar moeder te ontruimen kan worden toegewezen.
22. Artikel 7:268 lid 2 BW bepaalt immers dat de ‘samenwoner’ niet alleen de huur voortzet indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe ingestelde vordering, maar ook zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist. Een vonnis is pas onherroepelijk als de rechtzoekende geen hoger beroep of cassatie meer kan instellen. [eiseres] heeft de mogelijkheid om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. Van een onherroepelijke beslissing op de vordering is dus nog geen sprake.
23. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer er onder andere sprake is van zwaarwegende omstandigheden voor verhuurder of onevenredigheid in de wederzijdse belangen.
24. Naar het oordeel van de kantonrechter is daar in dit geval sprake van. Het gaat om een sociale huurwoning met vijf kamers. Eigen Haard heeft ter zitting meegedeeld dat deze woningen worden toegewezen aan gezinnen met minstens drie kinderen. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat voor sociale huurwoningen lange wachtrijen bestaan. Op Eigen Haard rust de maatschappelijke verplichting om te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van haar sociale huurwoningen onder haar doelgroep. Eigen Haard heeft er daarom een groot belang bij om de woning zo spoedig mogelijk te kunnen verhuren aan kandidaten die daarvoor in aanmerking komen. Voor [eiseres] geldt weliswaar dat zij een sterke en begrijpbare emotionele band met de woning heeft, maar dat zij ook een eigen woning heeft en dus niet op straat zal komen te staan. Bij deze omstandigheden geeft het maatschappelijk belang van Eigen Haard om zo spoedig mogelijk over de woning te kunnen beschikken en deze te kunnen verhuren aan een gezin op de wachtlijst de doorslag. Daarom zal de kantonrechter de veroordeling tot ontruiming in dit geval uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
25. Eigen Haard heeft ter zitting haar vordering aanpast, in die zin dat [eiseres] de woning binnen twee maanden na betekening moet ontruimen. De vordering van Eigen Haard zal met inachtneming van deze termijn worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
26. Omdat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, zal de vordering van [eiseres] om Eigen Haard te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten eveneens worden afgewezen.
27. Als de in het ongelijk gestelde partij in conventie zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten in conventie worden tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 498,00 voor salaris advocaat. In reconventie worden deze kosten begroot op nihil, omdat niet aannemelijk is dat Eigen Haard voor de vordering in reconventie apart kosten heeft gemaakt.