ECLI:NL:RBAMS:2022:7494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
13/167288-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Litouwen is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante vonnissen in het EAB beoordeeld. Tijdens de zittingen op 20 september en 11 oktober 2022 zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende vonnissen onderzocht, waarbij het EAB vier vonnissen vermeldt die tenuitvoerlegging vereisen. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en geconcludeerd dat de overlevering voor vonnis II moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen tijdens de procedure in hoger beroep. Voor de andere vonnissen, I, III en IV, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Litouwen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan voor de vonnissen I, III en IV, maar geweigerd voor vonnis II, waarbij de rechtbank de bevoegdheid om de overlevering te weigeren niet heeft uitgeoefend, omdat de verdediging niet voldoende bewijs heeft geleverd voor schending van de verdedigingsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/167288-22
RK nummer: 22/3432
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juni 2022 door de
Panevezys County Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1994,
feitelijke woon- of verblijfplaats:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 20 september 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Litouwse taal.
Het onderzoek ter terechtzitting is voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de processen in hoger beroep betreffende respectievelijk het vonnis van 26 oktober 2016 van de
Panevezys County Court, het vonnis van 29 maart 2017 van de
Panevezys County Courten het vonnis van 21 september 2021 van de
District Court of Utena, Chamber of Utena, gelet op artikel 12 OLW.
Zitting 11 oktober 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 11 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C.N.G.M. Starmans, heeft ter zitting aangegeven niet gemachtigd te zijn. Derhalve is geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van vier voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:
vonnis van 17 juni 2015 van de
District Court of Druskininkai region,waarbij (naast een geldboete) een gevangenisstraf is opgelegd van zes maanden; (hierna:
vonnis I)
vonnis van 26 oktober 2016 van de
Panevezys County Court, waarbij een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden is opgelegd, die is gecombineerd met de gevangenisstraf van vonnis I, zodat een samengevoegde gevangenisstraf is opgelegd van twee jaren en negen maanden (alsmede voormelde geldboete),
upheld by the Court of Appeal of Lithuaniaop 12 januari 2017; (hierna:
vonnis II)
vonnis van 29 maart 2017 van de
Panevezys County Court, waarbij een gevangenisstraf van één jaar is opgelegd, die is gecombineerd met de samengevoegde gevangenisstraf van vonnis II, zodat een samengevoegde gevangenisstraf is opgelegd van drie jaren en zes maanden (alsmede voormelde geldboete),
upheld by the Court of Appeal of Lithuaniaop 4 juli 2017; (hierna:
vonnis III)
vonnis van 21 september 2021 van de
District Court of Utena, Chamber of Utena, waarbij de gevangenisstraf van één jaar en acht maanden is opgelegd, die is gecombineerd met het nog niet ondergane deel van de gevangenisstraf van vonnis III, zodat een samengevoegde gevangenisstraf is opgelegd van één jaar en acht maanden (alsmede voormelde geldboete),
upheld by the Panevezys County Court op 18 november 2021; (hierna:
vonnis IV)
Volgens het EAB zijn voormelde uitspraken kenbaar onder de volgende referentienummers: No. 1-62-314/2015; No.1-75-134/2016, No. 1A-187-483/2017, No.1-59-719/2017, No. lA-359-398/2017, No.1-516-958/2021 en No. lA-205-768/2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en negenentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij vonnis IV, waarbij de straffen van de vonnissen I tot en met IV zijn samengevoegd.
De vonnissen I tot en met IV betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I van 17 juni 2015
Uit aanvullende informatie van 16 augustus 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die heeft geleid tot vonnis I, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Ten aanzien van vonnis II van 26 oktober 2016
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat er ten aanzien van vonnis II een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij
the Court of Appeal in Lithuaniadie heeft geleid tot een arrest van 12 januari 2017
.
Uit de stukken blijkt niet wat de omvang van de beoordeling in hoger beroep is geweest. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Nu er al eerder aanvullende informatie hierover is gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, zonder dat een inhoudelijk antwoord is gekomen en de beslistermijn is verstreken, ziet de rechtbank geen ruimte om dit nogmaals na te vragen. Zekerheidshalve zal de rechtbank daarom, nu niet kan worden uitgesloten dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, naast de procedure in eerste aanleg ook de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Procedure in eerste aanleg
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 16 augustus 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die heeft geleid tot vonnis II, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Procedure in hoger beroep
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de zitting in hoger beroep. Evenmin kan op basis van de stukken worden vastgesteld dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank kan de overlevering derhalve op grond van artikel 12 OLW weigeren.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, om de volgende redenen.
De opgeëiste persoon was aanwezig bij het vonnis in eerste aanleg. Er is vervolgens een hoger beroep procedure gestart, maar de rechtbank kan niet vaststellen wie hoger beroep heeft ingesteld en of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep.
De rechtbank kan daarom ook niet tot het oordeel komen dat de opgeëiste persoon in deze situatie op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin kan worden vastgesteld dat hij kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
In deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren voor dit vonnis.
Ten aanzien van vonnis III van 29 maart 2017
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 16 augustus 2022 en 7 oktober 2022 blijkt dat er ten aanzien van vonnis III een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij
the Court of Appeal of Lithuaniadie heeft geleid tot een arrest van 4 juli 2017. Uit de aanvullende informatie van 7 oktober 2022, gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC, leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [2] Alleen de procedure in hoger beroep bij
the Court of Appeal of Lithuaniadie heeft geleid tot het arrest van 4 juli 2017 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 7 oktober 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon samen met zijn advocaat is verschenen op de zitting in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van 4 juli 2017, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van dit arrest niet van toepassing is.
Ten aanzien van vonnis IV van 21 september 2021
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 7 oktober 2022 blijkt dat er ten aanzien van vonnis IV een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij
the Panevezys County Court die heeft geleid tot een arrest van 18 november 2021. Uit de aanvullende informatie van 7 oktober 2022, gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC, leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [3] Alleen de procedure in hoger beroep bij
Panevezys County Courtdie heeft geleid tot het arrest van 18 november 2021 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit de verstrekte informatie blijkt overigens dat tegen het arrest van 18 oktober 2021 cassatie is ingesteld, maar dat dit cassatieberoep op 27 december 2021 niet-ontvankelijk is verklaard, zonder dat een behandeling van de zaak in feite en in rechte heeft plaatsgevonden. Deze procedure is daarom voor de toetsing of voldaan is aan de vereisten van artikel 12 OLW niet van belang.
Procedure in hoger beroep
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 7 oktober 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld. De opgeëiste persoon is geïnformeerd dat het hoger beroep schriftelijk kon worden afgedaan, maar dat hij het recht had om een mondelinge behandeling te vragen. De opgeëiste persoon heeft niet verzocht om een mondelinge behandeling. De
Panevezys County Courtheeft vervolgens aan de opgeëiste persoon en zijn advocaat medegedeeld dat de schriftelijke procedure zou worden gevolgd. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de aanvullende informatie van 7 oktober 2022 in eerste aanleg een
pre-trial supervision measureopgelegd heeft gekregen op grond waarvan hij verplicht was te verblijven op het door hem opgegeven verblijfadres en dit adres niet zonder toestemming van de autoriteiten mocht wijzigen. Deze
supervision measurewas blijkens de aanvullende informatie geldig gedurende de gehele strafrechtelijke procedure en ingevolge vonnis IV tot het begin van de tenuitvoerlegging van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden, zo hij al niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest door niet (bij zijn advocaat) te informeren naar het vervolg van de procedure in hoger beroep. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de in het EAB onder e) vermelde feiten 2, 3 en 4 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de in het EAB onder e) vermelde feiten 1, 5 en 6 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling,
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Detentieomstandigheden in Litouwen

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank op de zitting van 20 september 2022 primair verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 11 OLW. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden teneinde nadere, specifiek de opgeëiste persoon betreffende inlichtingen en garanties op te vragen. Weliswaar heeft de rechtbank Amsterdam geen algemeen gevaar vastgesteld voor wat betreft de detentie-instellingen in Litouwen, maar uit de overgelegde stukken, waaronder een rapport van Amnesty Internationaal en een brief van de ‘Council of Europe’ blijkt dat er aanleiding is aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Litouwen. Daarnaast dient het nieuwste CPT-rapport afgewacht te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - kort gezegd - aangevoerd dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in Litouwen zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De door de raadsman aangehaalde documenten maken dit niet anders. Daarnaast is er sprake van een
ex-nunctoetsing waardoor het eerstvolgende CPT-rapport niet hoeft te worden afgewacht. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht neemt.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
De rechtbank Amsterdam heeft in uitspraken van 2 juni 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2756) en 29 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3308) niet alleen de inhoud van het CPT-rapport van juni 2019 bij haar beslissing betrokken maar ook de reactie daarop van de Litouwse autoriteiten en heeft vervolgens geoordeeld dat er op dat moment in het algemeen geen reëel gevaar meer was van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse gevangenissen. [4]
Het rapport van 25 juni 2019 is het meest recente rapport van het CPT over Litouwen.
De rechtbank ziet in de door de verdediging aangehaalde documenten geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere oordeel, te weten dat er thans geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse gevangenissen. Ook de eerder in deze procedure door de opgeëiste geuite vrees voor onmenselijke of vernederende behandeling is hiervoor onvoldoende.
De rechtbank beschikt aldus niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Litouwen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het verweer wordt verworpen.
Nu de rechtbank geen bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Litouwen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, ziet zij – gelet op het beslismodel zoals uiteengezet in de uitspraak
Aranyosi en Căldăraru– geen aanleiding om de behandeling van de vordering aan te houden teneinde nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Litouwen, of het nieuwe CPT-rapport af te wachten.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de vonnissen I, III en IV is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor die vonnissen te worden toegestaan. Ten aanzien van vonnis II wordt de overlevering geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de bij vonnis IV opgelegde samengestelde straf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 231b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the
Panevezys County Court(Litouwen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB die ten grondslag liggen aan de vonnissen I, III en IV.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB die ten grondslag liggen aan het vonnis II.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.De rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
3.De rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).