ECLI:NL:RBAMS:2022:748

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
13/751083-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België voor vervolging wegens ontvoering en moord

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Belgisch overleveringsverzoek voor een opgeëiste persoon, die verdacht wordt van ontvoering en moord. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon in Nederland was aangehouden op 17 januari 2022. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft de vordering ingediend op 20 januari 2022, en de zitting vond plaats op 8 februari 2022 via videoverbinding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon onschuldig is en dat de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, maar deze verweren werden verworpen. De rechtbank oordeelde dat de detentieomstandigheden in België geen belemmering vormden voor de overlevering, en dat er geen reëel gevaar bestond voor een onmenselijke behandeling in detentie. De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen de uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751083-22
RK nummer: 22/346
Datum uitspraak: 22 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2022 door
de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in de [naam PI]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2022. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting via een videoverbinding verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en de aanvullende informatie van 1 februari 2022 wordt melding gemaakt van een door
de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermondeuitgevaardigd bevel tot aanhouding bij verstek van 19 januari 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 14 en 16, te weten:
- 14. Moord en doodslag, zware mishandeling
- 16. Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat, gelet op de tijdslijn die de Nederlandse recherche aan de opgeëiste persoon heeft voorgehouden, hij zich niet schuldig heeft kunnen maken aan de in het EAB omschreven feiten.
Reeds bij de voorgeleiding bij de officier van justitie is verzocht om verstrekking van het Nederlands strafrechtelijk onderzoeksdossier om de bewering van de opgeëiste persoon te kunnen staven maar dat is niet gebeurd.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.
De opgeëiste persoon kan zijn onschuldverweer desgewenst naar voren brengen bij de Belgische rechter. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de officier van justitie niet gehouden is om het strafdossier aan de verdediging te verstrekken aangezien in deze overleveringsprocedure de onderliggende strafzaak niet inhoudelijk wordt behandeld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de feiten in België zijn gepleegd nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de vervolging beoogt voor de feiten die volgens de informatie van het EAB zich hebben afgespeeld te Sint Niklaas en te Sint-Gillis-Waas in België.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB betrekking heeft op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Verdachte is immers in Nederland aangehouden en het slachtoffer is overleden aangetroffen in Nederland waardoor niet uit te sluiten valt dat de feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank subsidiair in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • De opgeëiste persoon heeft de Belgische nationaliteit en is woonachtig in België;
  • De nabestaanden zijn woonachtig in België;
  • Het slachtoffer is in België verdwenen;
  • Het bewijs bevindt zich in België;
  • Het onderzoek is aangevangen in België.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat het strafdossier zich in Nederland bevindt en dat in Nederland de vervolging van de opgeëiste persoon van start is gegaan. Uit de reconstructie van de feiten door de Nederlandse recherche blijkt dat de strafbare feiten op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. Tevens kan worden vastgesteld dat de Nederlandse rechtsorde is geschokt. Artikel 13 OLW betreft een facultatieve weigeringsgrond en de rechtbank kan tot het oordeel komen dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW van toepassing is.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden vormt daarom het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dat niet anders.

7.Artikel 11; detentieomstandigheden in België

Het standpunt van de raadsman
De overlevering dient te worden geweigerd nu er een individueel reëel gevaar bestaat op een onmenselijke en/of vernederende behandeling in detentie in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De algemene detentiegarantie van
9 september 2021 in zaken met betrekking tot België zoals opgenomen in de uitspraak van de rechtbank van 7 oktober 2021 [1] acht de opgeëiste persoon in zijn zaak niet geldig, dan wel onvoldoende.
De verdediging acht het waarschijnlijk dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de detentie instelling van [naam] zal worden geplaatst omdat het EAB is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter te Dendermonde.
Uit de Jaarverslagen van de Commissie van Toezicht Dendermonde over de jaren 2019 en 2020 valt op te maken dat er sprake is van structurele en zware overbevolking waarbij basisrechten van gedetineerden ernstig in het gedrang komen. Voorts blijkt de gezondheidszorg ondermaats en hiermee is de toegang tot zorg niet gewaarborgd. In 2019 is dit reeds geconstateerd en uit het jaarverslag 2020 blijkt geen verbetering. Zo blijkt dat er sinds 2020 geen vaste psychiater meer beschikbaar is in de detentie instelling van [naam] . Dat er een gebrek is aan zorg voor gedetineerden blijkt ook uit de overgelegde berichtgeving in de media. Uit de overgelegde medische gegevens van de [naam PI] blijkt dat de opgeëiste persoon gezondheidsklachten heeft, antidepressiva slikt en behoefte heeft aan psychische zorg.
Er zou door de Belgische autoriteiten een individuele garantie moeten worden verstrekt waarin de garantie wordt gegeven dat de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon er niet op achteruit gaat na zijn overlevering aan België, de raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 [2] in een asielprocedure.
Het standpunt van de officier van justitie
Door de Belgische autoriteiten is op 9 september 2021 een algemene garantie afgegeven. Deze garantie is eerder door de rechtbank goedgekeurd, zie de uitspraak van 7 oktober 2021. De verdediging heeft niet met objectieve en nauwkeurig bijgewerkte gegevens kunnen onderbouwen waarom gelet op de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon sprake is van een algemeen risico ondanks de door de Belgische autoriteiten verstrekte garantie. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 22 juni 2021 [3] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In voornoemde uitspraak van 7 oktober 2021 heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
De verdediging heeft aan de hand van berichten uit de media en jaarverslagen over 2019 en 2020 van de detentie instelling te Dendermonde betoogd dat sprake is van een algemeen gevaar risico voor mensen die gezondheidszorg en psychische zorg nodig hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op basis waarvan kan worden aangenomen dat voor gedetineerden die psychisch-medische zorg nodig hebben, een algemeen reëel gevaar bestaat dat zij in (één of meer) Belgische penitentiaire instellingen onmenselijk of vernederend worden behandeld. Nu geen algemeen gevaar is vastgesteld voor gedetineerden die psychisch-medische zorg nodig hebben, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt.
Ten aanzien van het hiervoor genoemde algemene gevaar ten aanzien van zeven detentie-instellingen overweegt de rechtbank als volgt.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [4] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee is weggenomen.
De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a, OLW

In deze zaak is na het verdwijnen van het slachtoffer door de moeder van het slachtoffer aangifte gedaan tegen de opgeëiste persoon. Na het aantreffen door de politie van de opgeëiste persoon in Nederland is hij op 17 januari 2022 aangehouden. Op 18 januari 2022 is de opgeëiste persoon in verzekering gesteld op grond van verdenking van de delicten van ontvoering en moord, en heeft er op dezelfde dag door de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden van zijn verblijfplaats in [plaats] .
Met de doorzoeking heeft volgens bestendige rechtspraak de vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland een aanvang genomen. Na overleg tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten is besloten dat België een EAB zou uitvaardigen en de vervolging op zich zou nemen. Het EAB is op 19 januari 2022 door de Belgische autoriteiten uitgevaardigd.
De Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid heeft na een daartoe strekkend advies van de officier van justitie bij brief van 3 februari 2022 aan de officier van justitie de opdracht gegeven tot staking van de vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland onder de voorwaarde dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan België voor de feiten van het EAB zal worden toegestaan en de daarop betrekking hebbende vervolging in België zal plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a, OLW niet van toepassing.

9.Artikel 11 OLW; schending artikel 47 Handvest.

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat door alle berichtgeving in de Belgische media de opgeëiste persoon het gevoel heeft al veroordeeld te zijn en dat hij vreest dat hem in België geen eerlijk proces te wachten staat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen concrete omstandigheden zijn aangevoerd die erop wijzen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces in België te wachten staat. Artikel 11 OLW vindt dan ook geen toepassing en staat niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat gelet op artikel 11 OLW geen gevolg aan het EAB moet worden gegeven aangezien de opgeëiste persoon na overlevering aan België een reëel gevaar loopt dat het grondrecht van artikel 47 Handvest zal worden geschonden.
Het beoordelingskader van artikel 11, eerste lid, OLW luidt als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Artikel 47 van het Handvest luidt als volgt:
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming
van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.
De rechtbank stelt voorop dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd onvoldoende is ter onderbouwing van gebreken die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in België in gevaar zouden kunnen brengen. Dat de zaak media aandacht krijgt, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank gaat er op grond van het vertrouwensbeginsel vanuit dat de opgeëiste persoon tijdens de strafrechtelijke procedure voor de rechtbank in België conform artikel 47 Handvest het recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
De rechtbank verwerpt het verweer.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde(België) voor de feiten die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLl:NL:RBAMS:2021:5759
2.Zaak C‑578/16 PPU, ECLI:EU:C:2017:127
3.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak