ECLI:NL:RBAMS:2022:7383

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
13/203946-22 + 23/004516-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van taxichauffeur voor poging tot zware mishandeling met een puntig voorwerp

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een taxichauffeur, die op 12 augustus 2022 in Amsterdam een klant met een puntig voorwerp in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een mislukte betaling voor een taxirit, boos achter de klant aan is gegaan en hem met een puntig voorwerp heeft geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor een steekwond op, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven, maar wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en hem een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een agressieregulatie training. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die de benadeelde partij heeft geleden, met een schadevergoeding van in totaal € 1.903,98, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële schadevergoeding is vastgesteld op € 403,98 en de immateriële schadevergoeding op € 1.500,-. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/203946-22 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 23/004516-19
Datum uitspraak: 22 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
nu gedetineerd te: Justitieel Complex Zaanstad in [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [persoon] met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ter onderbouwing van dit standpunt is verwezen naar de aangifte, de verklaring van getuige [getuige], de bevindingen van de verpleegkundige, de letselverklaring van de traumachirurg en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. De officier van justitie concludeert op basis van de genoemde bewijsmiddelen dat verdachte het slachtoffer een klap op zijn rug heeft gegeven, terwijl hij een sleutelbos in zijn hand had. Het slaan op de rug met een scherp voorwerp roept een aanmerkelijke kans op de dood in het leven en door zo te handelen heeft verdachte deze kans bewust aanvaard. Daarbij wijst de officier van justitie ook op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022 [1] , waarin de rechtbank het steken met een schaar in de rug als poging tot doodslag heeft gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het impliciet subsidiair ten laste gelegde. Verdachte wilde het slachtoffer weliswaar pijn doen door hem op zijn rug te slaan, maar hij had niet het (voorwaardelijk) opzet om hem van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat het slachtoffer [persoon] in de late avond van 12 augustus 2022 met een kennis gebruik heeft gemaakt van de taxidiensten van verdachte. Nadat zij waren gearriveerd op de locatie, lukte het [persoon] niet om een geslaagde betaling voor de taxirit tot stand te brengen. Na meerdere mislukte pogingen, stapte [persoon] uit de taxi en liep hij weg. Verdachte stapte ook uit, deed zijn auto op slot en liep boos achter [persoon] aan. Verdachte gaf [persoon] daarna een klap op zijn rug. Verdachte is hierna weggegaan. [persoon] voelde iets later pijn aan zijn rug en werd onwel. In het ziekenhuis bleek dat [persoon] vlak naast zijn linkerschouderblad een steekwond van twee centimeter diep had. Daarbij was de long geraakt, maar niet geperforeerd. Ook had hij een klein beetje bloed achter de linker long en een hele kleine klaplong links.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden welk specifiek voorwerp verdachte in zijn hand had toen hij [persoon] op de rug sloeg, maar dat het een puntig voorwerp was staat op basis van het geconstateerde letsel wel vast. Gelet op dat letsel - een steekwond van twee centimeter diep, een kleine klaplong en bloed achter de long - staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat verdachte met aanzienlijke kracht heeft geslagen.
In tegenstelling tot de officier van justitie kwalificeert de rechtbank deze geweldshandeling niet als een poging tot doodslag, maar als poging tot zware mishandeling. De zaak in de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022, is niet vergelijkbaar met de zaak van verdachte, onder meer nu het in die zaak ging om het steken met een schaar. Het slaan met een niet-gespecificeerd puntig voorwerp in de richting van de rug levert naar uiterlijke verschijningsvorm niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op. Het had wel zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Dat het slachtoffer aan dit incident alleen een kleine klaplong en een klein beetje bloed achter de long heeft overgehouden, maakt dat niet anders. In de rug bevinden zich immers vitale en kwetsbare lichaamsdelen. Beschadiging van (één van) deze lichaamsdelen had grote gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en kwaliteit van leven van [persoon].

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 augustus 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [persoon] met een puntig voorwerp in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door de hem bewezen geachte poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, te weten: een meldplicht, meewerken aan een gedragsinterventie gericht op agressieregulatie en een contactverbod met het slachtoffer [persoon]. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de beperkte ernst van het feit, de omstandigheid dat verdachte het zwaar heeft in detentie en dat volgens de reclassering een langere vrijheidsbeneming de kans op psychische schade vergroot. Daarom bepleit zij dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan het voorarrest met als stok achter de deur een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De raadsvrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Verdachte werkt als taxichauffeur en toen het een klant na meerdere pogingen niet lukte om te betalen, raakte zijn geduld op. Verdachte is boos uit zijn auto gestapt en de klant achterna gelopen. Vervolgens heeft hij hem geduwd en hem met een puntig voorwerp met kracht op de rug geslagen. Dit heeft bij het slachtoffer een steekwond naast zijn schouderblad veroorzaakt. Dit is een ernstig strafbaar feit. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ingrijpend aangetast. Het slachtoffer is zelfs kort zijn bewustzijn verloren. Daarnaast heeft verdachte het veiligheidsgevoel van het slachtoffer, maar ook van omstanders aangetast. Men moet erop kunnen vertrouwen dat een taxichauffeur die is aangesloten bij een bonafide onderneming hen veilig naar hun bestemming brengt.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 augustus 2022. Hieruit blijkt dat verdachte begin 2021 is veroordeeld voor een geweldsdelict. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat dit feit eveneens is gepleegd tijdens zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Dat geldt ook voor een mishandeling en vernieling in 2017 die zijn geseponeerd vanwege eigen schuld van het slachtoffer.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 4 november 2022. De reclassering concludeert dat een beperkte agressieregulatie ten grondslag ligt aan het delictgedrag van verdachte en dat het feit onderdeel uitmaakt van een beginnend delictpatroon van geweldsdelicten. De reclassering signaleert dat het werk als taxichauffeur naast een beschermende factor ook een risicofactor vormt, nu verdachte daarbij in contact kan komen met ‘lastige klanten’ die overmatig alcohol/drugs hebben gebruikt. Zijn sterke gevoel van rechtvaardigheid maakt verdachte kwetsbaar voor mensen die provocerend kunnen zijn en ‘zijn emmer kunnen laten overlopen’. Verdachte wil na detentie graag weer aan het werk als taxichauffeur, maar maakt zich zorgen of hij wel opnieuw een Verklaring Omtrent Gedrag zal krijgen. De reclassering schat het risico op recidive laag in, maar ziet ook dat verdachte eenvoudig zijn zelfbeheersing kan verliezen in een reactie op oneerlijke bejegening of agressie. Daarom adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, meewerken aan een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing en contactverbod met het slachtoffer. Ook kan hieraan een locatieverbod worden verbonden, zoals door het slachtoffer is verzocht, maar dat acht de reclassering niet geïndiceerd.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Nu de rechtbank niet het primair, maar het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaart, bestaat hierin aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
De LOVS-oriëntatiepunten hanteren bij een voltooide zware mishandeling met gebruik van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als uitgangspunt. De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat in dit geval sprake is van een poging. Anderzijds weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Ook heeft verdachte ter terechtzitting op geen enkel moment spijt betuigd van zijn handelen ten opzichte van het slachtoffer; hij heeft alleen oog gehad voor de wijze waarop hij door het slachtoffer is benadeeld. Dat vindt de rechtbank zorgelijk, te meer nu verdachte ook geen inzicht lijkt te hebben in de alternatieve mogelijkheden die hij had om zijn onvrede en boosheid te uiten. Gelet op het gebrek aan zelfinzicht en de noodzaak dat verdachte daartoe handvaten krijgt om zichzelf te leren beheersen, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Daaraan zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod. Ook zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er geen concrete aanleiding voor direct gevaar voor personen bestaat.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 543,98 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 augustus 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade
Vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Zijn T-shirt is beschadigd geraakt en hij is door de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De kosten voor de ambulance vielen onder het eigen risico van de zorgverzekering en heeft benadeelde partij dus zelf moeten betalen.
De materiële schade ten aanzien van het T-shirt wordt betwist. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het dossier alleen volgt dat de benadeelde partij een T-shirt droeg, maar dat niet vast staat dat het een T-shirt van het genoemde merk zoals vermeld in de vordering betrof. Daarnaast is het onduidelijk wanneer benadeelde partij dit T-shirt heeft gekocht, zodat de huidige waarde daarvan niet kan worden ingeschat. De raadsvrouw heeft verzocht de materiële schade voor het beschadigen van het T-shirt op maximaal € 50,- te waarderen.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw en concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 403,98 ter vergoeding van het aangewende eigen risico en het beschadigde T-shirt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (12 augustus 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en kan het resterende deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering tot immateriële schadevergoeding is betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en kan het resterende deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.903,98, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 augustus 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
38 (achtendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/004516-19, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 20 januari 2021 van het gerechtshof te Amsterdam. Verdachte is hierbij veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot € 250,00 niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het genoemde voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen, te weten:
  • 2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222205);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222206);
  • 1 STK Shirt (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222207, wit);
  • 1 STK Shirt (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222227, zwart),
dienen te worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten:
2 (twee) maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2], en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Gedragsinterventie agressiebeheersing

Veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie Agressie Regulatie Training of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, en zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen die de trainer/begeleider hem in het kader van de gedragsinterventie geeft. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt.

3.Contactverbod

Veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met het slachtoffer, [persoon], geboren op 9 december 1992 te Amsterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 403,98 (zegge vierhonderddrie euro en achtennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (zegge vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 1.903,98 (negentienhonderddrie euro en achtennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
38 (achtendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichting heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd arrest van 20 januari 2021, zijnde een
geldboete van € 250,00(zegge tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
5 (vijf) dagen.
Gelast de teruggavevan:
  • 2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222205);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222206);
  • 1 STK Shirt (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222207, wit);
  • 1 STK Shirt (Omschrijving: PL1300-2022168204-6222227, zwart),
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2022.
[...]
  • [...]
  • [...]
.