6.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hiermee heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte mag van geluk spreken dat het bij een poging is gebleven, want zijn handelen had veel ernstigere gevolgen kunnen hebben dan een wond en een blijvend litteken bij het slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 september 2021. Buiten het gegeven dat verdachte in 1997 is veroordeeld tot een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, is daaruit verder geen relevante veroordeling gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport, bestaande uit de rapportage van psycholoog J. Yntema, opgemaakt op 31 december 2021, en de rapportage van psychiater M.M. Sprock en psychiater in opleiding H. Gafer, opgemaakt op 27 december 2021. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Toerekeningsvatbaarheid
Beide deskundigen constateren dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, waarvan de chronisch psychotische klachten door medicatie volgens H. Gafer grotendeels in remissie was, zwakbegaafdheid in de zin van een licht verstandelijke beperking en een (langdurige) stoornis in het gebruik van verdovende middelen, zoals alcohol, cannabis en cocaïne, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving volgens J. Yntema De psychotische stoornis, voortkomend vanuit de geclassificeerde schizofrenie, was reeds aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Vanuit de schizofrenie, licht verstandelijke beperking en stoornis in middelengebruik is verdachte onvoldoende in staat om het middelengebruik te stoppen of hier controle op uit te oefenen. Het middelengebruik kan een onderhoudende factor zijn bij het uitlokken of in stand houden van psychotische klachten. Vanuit deze schizofrenie, zwakbegaafdheid en verslaving heeft verdachte beperkte sturing en controle over zijn gedrag. De verminderde intellectuele vermogens bieden een verklaring voor de lage frustratietolerantie, agressieregulatie problematiek en minimale aanwezigheid van reflectief vermogen. Verdachte kan situaties moeilijk overzien, wat bij oplopende spanning en frustratie snel kan leiden tot een primitieve afweer in de vorm van een agressieve reactie. Ten tijde van het ten laste gelegde waren voortvloeiend vanuit bovenstaand beschreven problematiek zijn keuze- en gedragsmogelijkheden ingeperkt. Anderzijds was hij gefrustreerd over iets wat hij niet kreeg of juist wilde hebben van de medebewoner en kan hij met agressief gedrag zijn zin hebben willen krijgen. Het tenlastegelegde lijkt daarom met name gestuurd te worden vanuit boosheid waar zijn zeer beperkte copingvaardigheden en een beperkt oplossingsgericht vermogen (passend bij zijn lichte verstandelijke beperking) aan ten grondslag liggen. Verdachte is kort na het tenlastegelegde positief bevonden op cocaïne en amfetamine. Het cocaïnegebruik in combinatie met het conflict met aangever kan geleid hebben tot het uitageren van zijn opgekropte woede en frustraties. Het gebruik van cocaïne heeft een aanjagend effect op psychotische symptomen, maar leidt ook tot agitatie. Dit alles overziend en wegend, is er vermoedelijk sprake (geweest) van ten minste enige doorwerking, en mogelijk volledige doorwerking, van de ziekelijke stoornis in het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Recidiverisico
Bij de afweging van een groot aantal risicofactoren, waaronder geweld, antisociaal gedrag, het middelengebruik en de ernstige psychische stoornis, wordt het risico op gewelddadig gedrag bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij als hoog geduid. De inschatting is dat wanneer verdachte zonder adequate hulpverlening in vrijheid zou worden gesteld, hij zeer waarschijnlijk weer middelen gaat gebruiken, wat kan leiden tot een toename in agressief gedrag. De incidenten die plaatsvinden lijken veelal druggerelateerd. Gezien zijn afwezige ziekte-inzicht wordt verwacht dat hij niet zelfstandig in zal zien wat nodig is om toekomstig gewelddadig gedrag te voorkomen. Wanneer verdachte medicatie gebruikt verdwijnen de psychotische klachten en is hij over het algemeen stabiel zoals blijkt uit de informatie over zijn huidige verblijf in JC Zaanstad.
Advies
Gezien het hoge recidiverisico kan er van een behandelnoodzaak gesproken worden. Gezien de complexe problematiek en de doorwerking hiervan in het hem tenlastegelegde feit, in combinatie met het hoge recidiverisico, wordt een intensieve behandeling, in de vorm van een klinische opname geïndiceerd c.q. noodzakelijk geacht. In het verleden is verdachte twee keer opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Verdachte had ten tijde van het tenlastegelegde een zorgmachtiging (via de Wvggz), die met name gericht was op het accepteren van zijn depotmedicatie. De aanpak vanuit de reguliere GGZ is echter onvoldoende gebleken om het tenlastegelegde te voorkomen. Het tenlastegelegde komt namelijk voort uit een wisselwerking van de vastgestelde stoornissen bij verdachte, en door de behandelaren bij de GGZ wordt met name gefocust op het stabiel houden van het psychiatrisch (psychotisch) toestandsbeeld. Gezien het ontregelende gedrag van verdachte dat binnen de reguliere GGZ onvoldoende kan worden ingeperkt en behandeld, is een behandeling in een forensische kliniek geïndiceerd. Dit zou een forensische setting moeten zijn waar voldoende kennis is van psychiatrische problematiek in combinatie met zwakbegaafdheid en/of een verstandelijke beperking. Gelet op de noodzaak om een langdurig en strak gedwongen kader te bieden voor de behandeling van de stoornissen van verdachte en met het oog op de hoge recidivekans wordt geadviseerd om verdachte de maatregel TBS op te leggen. Een TBS in een voorwaardelijk kader achten de deskundigen niet haalbaar omdat verdachte zich niet zal committeren aan voorwaarden, mede omdat verdachte zelf geen inzicht heeft in de behandelnoodzaak en eerdere hulpverleningstrajecten onvoldoende van de grond zijn gekomen. Om bovenstaande redenen wordt een TBS met dwangverpleging geadviseerd, waarbij verdachte gedurende langere tijd de noodzakelijke behandeling kan krijgen.
De rechtbank heeft zowel psychiater Sprock als psycholoog Yntema ter zitting gehoord, waarbij voornoemde conclusies en adviezen zijn bevestigd.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 11 januari 2022, waarin de reclassering zich heeft geconformeerd aan het door de deskundigen gegeven advies van TBS met dwangverpleging. De reclassering heeft bovendien aangegeven dat er sprake is van een hoog recidiverisico en dat verdachte niet terug kan naar [instelling] van het Leger des Heils (zijn verblijfplaats ten tijde van het tenlastegelegde en waar het tenlastegelegde zich heeft afgespeeld).
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare, inhoudende dat er bij verdachte ten tijde van het strafbare feit sprake is geweest van een doorwerking van een ziekelijke stoornis in het bewezenverklaarde, te weten schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van verdovende middelen. Overeenkomstig het advies van de deskundigen zal de rechtbank het strafbare feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden door – conform de vordering van de officier van justitie – hem geen straf op te leggen.
De rechtbank volgt ook het advies op van de deskundigen tot oplegging van TBS met dwangverpleging. Uit dat advies blijkt dat er een noodzaak bestaat om verdachte intensief en klinisch te behandelen. Zonder behandeling acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige stoornis van verdachte groot. Uit het Pro Justitia rapport is gebleken dat behandelingen in een ander kader dan die van de TBS eerder onvoldoende zijn gebleken en weinig kans van slagen zullen hebben. Ook het kader van de zorgmachtiging bleek voor verdachte niet voldoende. Een TBS- maatregel met voorwaarden schat de rechtbank als niet voldoende in om het recidiverisico in te perken. De gedragsdeskundigen hebben nadrukkelijk en gemotiveerd geconcludeerd dat een TBS met voorwaarden niet toereikend is, omdat verdachte zich niet zal committeren aan voorwaarden, mede omdat verdachte zelf geen inzicht heeft in de behandelnoodzaak en eerdere hulpverleningstrajecten onvoldoende van de grond zijn gekomen. De deskundigen zien een noodzaak voor een langdurig en strak gedwongen kader voor de behandeling van de stoornissen van verdachte en om recidivekans te verminderen. De rechtbank is van oordeel dat forensische zorg in een strafrechtelijk kader noodzakelijk is en zal daarom verdachte veroordelen tot een TBS met dwangverpleging. Gelet op de ernst van het feit en de ernst van het ziektebeeld van verdachte – onder invloed waarvan hij het strafbare feit heeft begaan – is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van de TBS vereist.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaar.