10. [verzoeker] betoogt in het kader van het beroep op artikel 6:174 BW dat de weginrichting gebrekkig was omdat er geen duidelijk waarschuwingsbord of hekje was geplaatst. Gelet op de hiervoor beschreven situatie ter plaatse is naar het oordeel van de kantonrechter echter sprake van een voor het verkeer van voetgangers bestemd weggedeelte (een voetpad). Voor de vaststelling of sprake is van een voetpad is de aanwezigheid van een verkeersbord niet vereist. De stelling van [verzoeker] dat het [locatie] niet kan worden aangemerkt als voetpad omdat nergens een bord staat dat vermeldt dat sprake is van een voetgangersgebied, kan dan ook niet worden gevolgd. Gelet op de inrichting van het Kospad en het [locatie] en het ontbreken van een verkeersbord aldaar, terwijl op de Valutaboulevard wel een verkeersbord is geplaatst, had het voor [verzoeker] duidelijk kunnen en moeten zijn dat hij zich in een voetgangersgebied bevond nadat hij vanaf de Valutaboulevard was afgeslagen. [verzoeker] heeft nog gesteld dat uit het witte bord met de zwarte letters moet worden afgeleid dat snorfietsers en fietsers tot aan dat bord mogen rijden, maar dat is door verweerders gemotiveerd betwist. Verweerders hebben daartoe aangevoerd dat dit bord er alleen hangt om overlast en gevaarlijke situaties in de omliggende speeltuin en het voetbalveldje te voorkomen. Dit is vervolgens door [verzoeker] onvoldoende concreet weersproken.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat onder deze omstandigheden de zorgplicht van de gemeente als wegbeheerder niet zover dat zij op het bewuste voetpad ten behoeve van fietsers en snorfietsers een waarschuwingsbord of een hekje diende te plaatsen. Ook wanneer ervan uit wordt gegaan dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten, is er geen grond om te concluderen dat het ontbreken van een waarschuwingsbord of een hekje maakt dat er sprake is van een gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW.
10. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat de gemeente aansprakelijk is jegens [verzoeker] en dat VGA aan [verzoeker] een vergoeding is verschuldigd. Het beroep van de gemeente op eigen schuld behoeft daarom geen bespreking. Het verzoek jegens verweerders wordt daarom afgewezen.
10. Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten door de rechter begroot waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Alleen wanneer de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeft de rechter de kosten niet te begroten. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is.
10. De kosten worden door [verzoeker] begroot op € 3.326,90 inclusief btw. Blijkens de specificatie van mr. Overes is sprake van een honorarium van € 1.793,22 inclusief btw op basis van 7,36 uren tegen een tarief van € 195,00. De toekomstige werkzaamheden hebben betrekking op het bestuderen en bespreken van het verweerschrift (1 uur), het bijwonen van de mondelinge behandeling (2,5 uur), het opstellen van de pleitnota (2 uur) en de nawerkzaamheden (1 uur). Het totaal aantal uren bedraagt daarmee 13,86 uren in plaats van 14,1 uren, hetgeen neerkomt op bedrag van € 3.270,27.
10. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van kosten die in redelijkheid zijn gemaakt en dat de hoogte van deze kosten eveneens redelijk is. De kosten zijn in redelijkheid gemaakt, immers teneinde een tussen partijen gerezen geschilpunt te laten beslechten opdat partijen buitengerechtelijk tot een vergelijk kunnen komen. Gelet op het e-mailbericht van mr. Overes van 22 juni 2022 kunnen de uren in juni 2022 worden geacht betrekking te hebben op buitengerechtelijke werkzaamheden. Het uurtarief van mr. Overes van € 195,00 is door verweerders niet weersproken en komt eveneens redelijk voor.
10. Uitgaande van voormeld uurtarief, inclusief btw, komen de gemaakte kosten daarmee op € 3.270,27 (13,86 x € 195,00 x 1,21).