Beoordeling
5. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. CBRE betwist ten eerste dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, maar zij heeft niet bestreden dat de bonus een belangrijk deel uitmaakt van het totale salaris van [eiser] . Nu [eiser] voor zijn levensonderhoud (en dat van zijn gezinsleden) afhankelijk is van zijn salaris, is daarmee de spoedeisendheid van het gevorderde bedrag aan bonus gegeven. Voor wat betreft de advocaatkosten ligt dat anders. Dat ziet in wezen op betaling van een factuur en zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij dat deel van de vordering. De gevraagde advocaatkosten worden daarom in deze kort geding procedure afgewezen.
7. Ten aanzien van de bonus ontkent CBRE niet dat op [eiser] een bonusregeling van toepassing is, maar volgens haar is de eerder geldende regeling per 1 januari 2021 wel gewijzigd. Naar de kantonrechter begrijpt is de systematiek van het toekennen van een bonus niet gewijzigd en komt deze grotendeels overeen met de regeling uit 2019, die volgens [eiser] van toepassing is.
8. Echter, ook als wordt uitgegaan van de bonusregeling die gold in 2019, is uit de stellingen van [eiser] niet op te maken dat hij recht heeft op een – resterend – bonusbedrag van € 43.678,- bruto over het jaar 2021. [eiser] maakt vooralsnog niet duidelijk welke afspraken over de bonus bij zijn indiensttreding zijn gemaakt en welk systeem moet worden toegepast om het recht op en de hoogte van de bonus te bepalen. Zo wegen volgens [eiser] de financiële en de niet-financiële doelstellingen, zoals elk jaar, mee voor 65% respectievelijk 35%, terwijl volgens CBRE uit een door haar overgelegde uitdraai van de Bonus Scorecard-app uit augustus 2021 volgt dat de financiële en de niet-financiële doelstellingen in 2021 even zwaar meewegen. CBRE voert aan dat de vaststelling van deze percentages aan haar zijn, dat zij die jaarlijks vaststelt en dat [eiser] deze ook heeft geaccepteerd.
9. Evenmin geeft [eiser] inzage in de concrete FO’s en NFO’s die over 2021 moesten worden behaald en in welke mate deze doelen daadwerkelijk zijn behaald. Een berekening waaruit volgt dat recht zou bestaan op een bonusbedrag van € 164.676,- in totaal is niet overgelegd. De enige concrete toelichting die [eiser] op dit bedrag geeft is dat hij recht heeft op eenzelfde bonuspercentage als zijn collega [naam 2] , Areal General Manager Benelux. Zij heeft volgens [eiser] een bonus heeft uitgekeerd gekregen ter hoogte van 133% van haar (vaste) salaris terwijl zij ‘op een identiek incentive plan met identieke financial en non financial objectives voor 2021 stond’, aangezien ‘haar rol overlapte met die van [eiser] ’. Waaruit dit volgt en waarop [eiser] dit baseert heeft hij echter, tegenover de gemotiveerde betwisting van CBRE, voorshands niet aannemelijk gemaakt. Er zijn geen stukken, zoals
e-mails, een incentive plan of verklaringen (van bijvoorbeeld [naam 2] ) ingebracht op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat [eiser] in aanmerking komt voor eenzelfde soort bonus als [naam 2] . [eiser] verwijst nog naar een toezegging van [naam 1] , maar wie dat precies is en welke functie hij/zij binnen CBRE bekleedt is onduidelijk gebleven. Ook in welk kader deze toezegging is gedaan en in hoeverre [eiser] daaraan rechten kon ontlenen is verder niet toegelicht.
10. Derhalve kan er vooralsnog niet vanuit worden gegaan dat [eiser] over het jaar 2021 recht heeft op een bonus ter hoogte van 133% van zijn jaarsalaris, nog los van de omstandigheid dat [eiser] volgens zijn arbeidsovereenkomst recht heeft op een bonus van maximaal 100% van zijn jaarsalaris. De gevorderde bonus wordt dan ook afgewezen.
11. [eiser] heeft voorts nog gesteld dat over het deel van de bonus dat in november 2022 is toegekend, de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente moet worden toegewezen, nu dat bedrag al in maart 2022 had moeten worden betaald.
12. Gelet op de bepaling onder punt 4 van de Bonuscard Rules heeft CBRE de bevoegdheid de bonusbetaling uit te stellen. Hoewel het – zeker nu de bonus een substantieel deel uitmaakt van het totale salaris – niet redelijk voorkomt dat CBRE ongeacht de omstandigheden ‘de uitbetaling van de bonus voor onbepaalde tijd en zonder bericht kan uitstellen’, is in onderhavig geval onvoldoende aannemelijk geworden dat zij reeds in maart 2022 de bonus had kunnen en moeten voldoen. CBRE heeft, nu ook niet-financiële doelen meetellen bij het bepalen van de hoogte van de bonus, mogen wachten op de conclusie van het RISE-onderzoek. Dat onderzoek heeft, begrijpelijkerwijs en zonder dat dat één van partijen is te verwijten, vertraging opgelopen door de arbeidsongeschiktheid van [eiser] . Dat de conclusie van het RISE-onderzoek uiteindelijk was dat de bonustoekenning volgens de normale regels kon doorgaan, maakt nog niet dat het RISE-onderzoek zonder goede reden is gestart. CBRE heeft daarom het onderzoek kunnen afwachten en de bonusprocedure kunnen aanhouden zonder daarmee in strijd te handelen met goed werkgeverschap. Vooralsnog wordt daarom geoordeeld dat CBRE, zodra het RISE-onderzoek was afgerond, voldoende voortvarend heeft gehandeld en het bedrag waarop [eiser] volgens haar recht heeft, heeft toegekend. Dat betekent dat de wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden afgewezen. Als gevolg hiervan zijn ook de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
13. CBRE heeft de vordering deels erkend en na het uitbrengen van de dagvaarding een bedrag van € 86.322,- bruto toegekend. Dat is reden om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.