ECLI:NL:RBAMS:2022:7120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
13/247141-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met terugkeergarantie

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Rzeszów, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van betrokkenheid bij de productie en handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen, ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Dit is van belang voor de terugkeergarantie die vereist is voor de overlevering.

Tijdens de zitting op 17 november 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er een verzoek gedaan om een terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten. Deze garantie werd op 18 november 2022 verstrekt, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen structurele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn die een reëel gevaar voor een eerlijk proces zouden opleveren, omdat de opgeëiste persoon geen bewijs heeft geleverd dat zijn zaak negatief beïnvloed zou worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan alle voorwaarden voor overlevering is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de verstrekte terugkeergarantie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/247141-22
RK nummer: 22/4370
Datum uitspraak: 1 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
11 maart 2022 door
the Regional Court in Rzeszów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting onderbroken tot 1 december 2022 om 12.15 uur, teneinde het onderzoek ter zitting - met toestemming van de officier van justitie en de raadsvrouw - enkelvoudig te sluiten en meteen te uitspraak doen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 december 2022. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, om direct uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the Regional Court in Strzyźów of 07.12.2020 ref. no II Kp 144/20, on pre-trial detention for the period of two months of the day of arrest, for the needs of the case no PR Ds 488.2016 of the District Public Prosecutor’s Office in Strzyźów.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. In het EAB wordt gesproken van het volgende lijstfeit:
illicit production, processing, smuggling and trafficking in narcotic drugs, precursors, substitutes and psychotropic substances
De rechtbank merkt op dat het bovengenoemde lijstfeit qua formulering niet één op één overeenkomt met een van de in de lijst van bijlage 1 bij de OLW genoemde lijstfeiten. De rechtbank is echter van oordeel dat het bovengenoemde lijstfeit verbeterd gelezen kan worden, nu ondubbelzinnig blijkt op welk van de lijstfeiten als bedoeld in bijlage 1 bij de OLW wordt gedoeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, gelijkgesteld worden met een Nederlander. De rechtbank heeft op basis van de door de verdediging overgelegde stukken [1] vastgesteld dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 (en dus dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft verworven), dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. [2]
De opgeëiste persoon heeft in de periode van 24 december 2018 tot 30 april 2021 in de Basisregistratie Personen ingeschreven gestaan op een adres in [plaats]. Het is de rechtbank bekend dat Poolse werknemers die via een uitzendbureau werken zich vaak niet kunnen inschrijven op het adres waarop het uitzendbureau hen huisvest. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon met de overgelegde verklaringen van werkgevers in samenhang bezien met de hoogte van het door hem genoten inkomen, wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de afgelopen vijf jaar.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op de zitting van 17 november 2022 was er door de uitvaardigende justitiële autoriteit nog geen terugkeergarantie verstrekt. Er is, in samenspraak met de partijen, besloten om het onderzoek nog niet te sluiten en alsnog een terugkeergarantie op te laten vragen.
The Regional Court in Rzeszówheeft op 18 november 2022 de volgende garantie gegeven:
“In response to the letter of 17.11.2022, we guarantee, that in case the wanted person after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, he will be allowed to serve this punishment in the Netherlands.”
De vraagstelling van het IRC luidde als volgt:
“Depending on the ruling of the Court of Amsterdam, [opgeëiste persoon] might be considered equivalent to a Dutch national because of his permanent residency in the Netherlands. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the EAW (2002/584/JHA) and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may in that case only be authorized after it is guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, he will be allowed to serve this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return.”
Per e-mail van 28 november 2022 heeft de raadsvrouw aangegeven geen opmerkingen te hebben over de verstrekte terugkeergarantie.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie, in combinatie met de vraagstelling door het IRC, voldoende.
6. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Rzeszów(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft enerzijds acht geslagen op jaaropgaven uit de jaren 2016 t/m 2021 en verschillende salarisspecificaties uit 2022. Anderzijds is acht geslagen op verklaringen van werkgevers van de opgeëiste persoon over zijn feitelijke verblijfadres en de informatiestaat SKDB-persoon, op basis waarvan is vastgesteld dat de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk (ononderbroken) in Nederland heeft verbleven gedurende een periode van ten minste vijf jaren.
2.Dit laatste blijkt uit een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 16 november 2022.
3.Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, rechtsoverwegingen 5.3.1 t/m 5.3.3 en rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, rechtsoverweging 4.4.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 februari 2022, gevoegde zaken C‑562/21 PPU en C‑563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100.