ECLI:NL:RBAMS:2022:7118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
13/752190-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot zorgen over de Poolse rechtsstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek in Polen naar de verdachte, die wordt beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die al vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft, gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat betekent dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.

De rechtbank heeft ook de zorgen over de Poolse rechtsstaat in overweging genomen, met name de mogelijkheid van een eerlijk proces voor de verdachte. De verdediging voerde aan dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsorde, wat zou kunnen leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door de verdediging aangevoerde punten niet voldoende zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de verdachte toe te staan, onder verwijzing naar de waarborgen die zijn verstrekt door de Poolse autoriteiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752190-21
RK nummer: 21/5753
Datum uitspraak: 1 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
20 augustus 2019 door
the Provincial Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
verblijfadres: [verblijfadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2021. Bij tussenuitspraak van 23 december 2021 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van het antwoord op het aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde prejudiciële vragen ten aanzien van – kortgezegd – de zorgen over de Poolse rechtsstaat. Een op 27 oktober 2022 geplande behandeling is op verzoek van de raadsman aangehouden.
De vordering is laatstelijk behandeld op de openbare zitting van 17 november 2022. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg. Zij nam waar voor haar kantoorgenoot, mr. M.P.J.W.M. Govers, eveneens advocaat te Tilburg. De opgeëiste persoon is daarnaast bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting onderbroken tot 1 december 2022 om 12.15 uur, teneinde het onderzoek ter zitting - met toestemming van de officier van justitie en de raadsvrouw - enkelvoudig te sluiten en meteen te uitspraak doen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 december 2022. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, om direct uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
preventive measure in the form of temporary detention for 14 days, applied pursuant to a decision of 21 March 2018 of the District Court for Warsaw-Śródmieście in Warsaw, case files No. II Kp 565/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De rechtbank heeft reeds bij tussenuitspraak van 23 december 2021 beslist dat onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft op basis van de door de verdediging overlegde stukken vastgesteld dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en dus dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. [1]
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op de zitting van 17 november 2022 was er door de uitvaardigende justitiële autoriteit nog geen terugkeergarantie verstrekt. Er is, in samenspraak met de partijen, besloten om het onderzoek nog niet te sluiten en alsnog een terugkeergarantie op te laten vragen.
Op 25 november 2022 heeft de
Warsaw Regional Courtde volgende garantie gegeven:
“(…)
subject: [opgeëiste persoon] , dob. [geboortedag] 1985
(…)
Warsaw Regional Court, VIII Penal Division, would like to express the assurances of its highest consideration, and in response to your letter of 18 November 2022 informs that pursuant to the provisions of the Framework Decision 2002/584, and the Polish Code of Penal Procedure, there are no provisions based on which it is possible to hand down a decision guaranteeing surrender of a subject back to the state of execution of an EAW. Under article 5(3) of the Framework Decision 2002/584, the executing state - the Kingdom of the Netherlands, may surrender the subject on condition that upon completion of criminal prosecution, he will be surrendered back to the executing state. Such a decision is absolutely binding upon the issuing state - the Republic of Poland, and it will be obliged to deliver the decision of the Dutch party, therefore to surrender the convict to the authorities of the Kingdom of the Netherlands.”
Per e-mail van 30 november 2022 heeft de verdediging aangegeven geen opmerkingen te hebben over de verstrekte terugkeergarantie.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: het recht op een eerlijk proces

6.1.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
6.2.
Zoals reeds onder 1 is opgemerkt is de behandeling van de vordering bij tussenuitspraak van
23 december 2021 voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van het antwoord op het aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde prejudiciële vragen. Het antwoord op deze prejudiciële vragen is inmiddels gegeven. [3] Het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie luidt als volgt:
“Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 1, leden 2 en 3, van kaderbesluit 2002/584 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de uitvoerende rechterlijke autoriteit die moet beslissen over de overlevering van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd over gegevens beschikt die wijzen op structurele of fundamentele gebreken in verband met de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, met name wat betreft de procedure voor de benoeming van de leden van de rechterlijke macht, deze autoriteit de overlevering van die persoon alleen kan weigeren:
(…)
– in het kader van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging, indien die autoriteit vaststelt dat er in de specifieke omstandigheden van de zaak zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat, met name gelet op de door de betrokkene verstrekte gegevens over zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, de feitelijke context waarin dat Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd of andere omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechtsprekende formatie die waarschijnlijk de procedure tegen hem zal behandelen, deze persoon in geval van overlevering een reëel gevaar loopt dat genoemd grondrecht zal worden geschonden.” [4]
Standpunt van de raadsvrouw
6.3.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het concrete geval van de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat op schending van zijn recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Zij heeft hiertoe de volgende drie elementen aangevoerd:
- uit een brief van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon blijkt dat de beschuldiging van de opgeëiste persoon enkel gebaseerd is op de verklaring van een kroongetuige, terwijl deze kroongetuige in een andere zaak als ongeloofwaardig bestempeld is en er in het algemeen zorgen bestaan over de inzet van dergelijke kroongetuigen in Polen;
- de Poolse advocaat heeft tot op heden geen toegang tot het strafdossier en wordt ook op andere manieren buiten het strafproces gehouden;
- de opgeëiste persoon staat onder bijzondere aandacht van de Poolse autoriteiten, nu hij met naam en toenaam genoemd is op een openbare opsporingslijst op internet en hij daarnaast via zijn zus verwikkeld is in een zaak tegen een Poolse gevangenis waar zijn moeder vanwege mogelijk verwijtbaar handelen door die gevangenis zou zijn overleden. Dit zal hoogstwaarschijnlijk media-aandacht genereren die mogelijk ook onder de aandacht van de politiek zal komen.
De raadsvrouw heeft, gelet op het bovenstaande, primair verzocht geen gevolg te geven aan het EAB. Subsidiair heeft zij verzocht de zaak aan te houden om nader onderzoek naar de bovengenoemde punten te doen.
Standpunt van de officier van justitie
6.4.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsvrouw aangevoerde punten niet aan de overlevering in de weg staan. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de opgeëiste persoon als gevolg van de genoemde elementen geen eerlijk proces zal krijgen. Het punt over de kroongetuige betreft een beoordeling van het bewijs dat in Polen aan de orde moet komen en zegt niets over de eventuele afhankelijkheid of partijdigheid van het gerecht. Het punt over het gebrek aan toegang tot het strafdossier valt niet onder het aangenomen gevaar. Daarbij komt dat het niet ongebruikelijk is dat een procesdossier pas wordt vrijgegeven als de opgeëiste persoon is voorgeleid bij een onderzoeksrechter. Ten aanzien van de zaak betreffende de overleden moeder van de opgeëiste persoon is er geen link met de individuele behandeling van zijn zaak.
Oordeel van de rechtbank
6.5.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de door de raadsvrouw aangevoerde elementen niet aan de overlevering in de weg staan. Niet aangetoond is dat er in het concrete geval van de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat op een schending van zijn recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Hetgeen is aangevoerd doet evenmin vermoeden dat sprake is van een dergelijk reëel gevaar, zodat de rechtbank geen aanleiding zet om aanvullende gegevens op te vragen.
6.6.
De beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van een kroongetuige en de gestelde omstandigheid dat er verder geen bewijs voorhanden zou zijn, vormen een bewijskwestie die in het Poolse strafproces aan de orde moet worden gesteld. Niet aannemelijk is gemaakt dat de door de raadsvrouw gestelde problematiek ten aanzien van kroongetuigen in het algemeen een concrete invloed zal hebben op de behandeling van strafzaken van verdachten in het algemeen, laat staan dat deze problematiek een concrete invloed zal hebben op de behandeling van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon en zal afdoen aan zijn recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht.
6.7.
Ten aanzien van het tweede punt geldt dat het ook in Nederland niet ongebruikelijk is dat in een lopend onderzoek het dossier pas na verhoor van de verdachte met de verdediging gedeeld wordt. Daarnaast is het al dan niet toegang hebben tot een strafdossier een strafprocesrechtelijke aangelegenheid die op zich niets zegt over een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6.8.
Tot slot is niet aannemelijk gemaakt dat de link van de opgeëiste persoon met de zaak rondom zijn overleden moeder een concrete invloed zal hebben op zijn eigen proces. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor het bestaan van de media-aandacht (of het mogelijke ontstaan daarvan in de toekomst). Het plaatsen van de opgeëiste persoon op een openbare opsporingslijst brengt eveneens geen concreet gevaar op een afhankelijk of partijdig gerecht met zich mee.
6.9.
Het verweer slaagt niet. Om die reden wijst de rechtbank het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding dan ook af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Provincial Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit laatste blijkt uit een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 16 november 2022.
2.Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, rechtsoverwegingen 5.3.1 t/m 5.3.3 en rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, rechtsoverweging 4.4.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 februari 2022, gevoegde zaken C‑562/21 PPU en C‑563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 februari 2022, gevoegde zaken C‑562/21 PPU en C‑563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100, rechtsoverweging 102.