ECLI:NL:RBAMS:2022:7060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
13/752168-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met een Europees aanhoudingsbevel en de toepassing van de Overleveringswet

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd door het Circuit Court in Bydgoszcz op 5 november 2019, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar geregistreerd staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden, opgelegd bij een vonnis van de Regional Court in Bydgoszcz. De rechtbank heeft ook gekeken naar de weigeringsgronden in de OLW en vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd voor het vonnis van 28 februari 2011, maar de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. Voor het arrestatiebevel van 24 juli 2019 heeft de rechtbank de overlevering wel toegestaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een reëel gevaar voor een eerlijk proces in Polen, en dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752168-19
RK nummer: 20/4642
Datum uitspraak: 30 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2019 door de
Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan sinds het verstrijken van die termijn geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB ziet op twee grondslagen. Ten eerste:
het vonnis van deRegional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 (XVI K 4682/10).
De overlevering wordt op grond van dit vonnis verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Voorts ziet het EAB op:
het arrestatiebevel van deDistrict Court in Bydgoszczvan 24 juli 2019 (IX Kp 277/19).
De overlevering wordt op grond van dit arrestatiebevel verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In de aanvullende informatie van 10 februari 2021 staat dat aan de opgeëiste persoon bij het vonnis van de
Regional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 (XVI K 4682/10) een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot voornoemd vonnis van 28 februari 2011 heeft geleid. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom op dit vonnis niet van toepassing.
De voorwaardelijke straf is op 18 november 2011 ten uitvoer gelegd. De beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf valt niet onder de reikwijdte van de weigeringsgrond zoals omschreven in artikel 12 OLW, nu daarbij geen wijziging in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf wordt aangebracht. [1]
De raadsman heeft gesteld dat er mogelijk wél een wijziging is aangebracht in de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. De voorwaardelijke straf bedraagt namelijk één jaar en twee maanden, terwijl de opgeëiste persoon volgens het EAB nog slechts één jaar moet uitzitten. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij deze twee maanden nog niet heeft uitgezeten. Om die reden is er mogelijk sprake geweest van een aanpassing van de aanvankelijk opgelegde straf. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de uitvaardigende justitiële autoriteit op dit punt om nadere informatie te verzoeken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aanvullende informatie van 10 februari 2021 blijkt dat er sprake is van tenuitvoerlegging van dezelfde straf die aanvankelijk voorwaardelijk was opgelegd. Dat de opgeëiste persoon nog slechts één jaar hoeft uit te zitten, kan worden verklaard door aftrek van dagen die de opgeëiste persoon mogelijk in andere strafzaken heeft vastgezeten. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de aanvullende informatie van 10 februari 2021 blijkt dat er sprake is geweest van een beslissing tot volledige tenuitvoerlegging van de aanvankelijk bij het vonnis van de
Regional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 opgelegde gevangenisstraf van één jaar en twee maanden. Er is derhalve geen sprake geweest van een wijziging in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon volgens het EAB nog slechts één jaar gevangenisstraf hoeft uit te zitten vormt geen aanleiding om te veronderstellen dat de straf bij de beslissing tot tenuitvoerlegging van 18 november 2011 is gewijzigd. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman af.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit dat ten grondslag ligt aan het vonnis van de
Regional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 (XVI K 4682/10) levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het feit dat ten grondslag ligt aan het arrestatiebevel van de
District Court in Bydgoszczvan 24 juli 2019 (PR 1 Ds. 1182/2011) levert naar Nederlands recht op:
afpersing door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en heeft daartoe onder meer verwezen naar de volgende stukken:
  • een uittreksel uit de basisregistratie personen, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 21 september 2016 ingeschreven staat in Nederland;
  • jaaropgaven over de jaren 2017 tot en met 2021 en salarisspecificaties over de maanden januari tot en met september 2022, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in die jaren tenminste 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend en er dus sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarom een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit de brief van de IND van 2 november 2022 volgt dat de vervolging en veroordeling voor deze feiten er naar verwachting niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Hiermee is ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
Overname tenuitvoerlegging vrijheidsstraf
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen bij het vonnis van 28 februari 2011 (XVI K 4682/10) opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren ten aanzien van het vonnis van de
Regional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 (XVI K 4682/10) en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevelen.
Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen. De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsman om de gevangenhouding te schorsen. De gevangenhouding in afwachting van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in Nederland wordt naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank slechts onder zeer bijzondere omstandigheden geschorst. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarom duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 9 november 2022 de volgende garantie gegeven:
The District Court in Bydgoszcz, III Criminal Division, in answer to your letter dated 08 November 2022, guarantees that if wanted [naam opgeëiste persoon] is sentenced to an unconditional and irrevocable prison term in Poland, he will be able to serve it in the Netherlands (pursuant to European Framework Decision 2008/909/JHA).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering ten aanzien van het vonnis van de
Regional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 (XVI K 4682/10) te worden geweigerd. De tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland zal worden bevolen.
Voor zover het EAB ziet op het arrestatiebevel van de
District Court in Bydgoszczvan 24 juli 2019 (PR 1 Ds. 1182/2011) is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, dat er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en dat er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Ten aanzien van het arrestatiebevel dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 311 en 317 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 6a en 7 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) voor zover het EAB ziet op het vonnis van de
Regional Court in Bydgoszczvan 28 februari 2011 (XVI K 4682/10);
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland;
BEVEELTde gevangenhouding van
[naam opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart op schrift gesteld;
STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) voor zover het EAB ziet op het arrestatiebevel van de
District Court in Bydgoszczvan 24 juli 2019 (PR 1 Ds. 1182/2011).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1036 (
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (