In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Justitieel Hof van Lille in Frankrijk. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Irak, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 13 september 2022. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, wat betekent dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er een terugkeergarantie is dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. De Franse autoriteiten hebben deze garantie verstrekt, wat de rechtbank voldoende achtte.
Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld. Eerder was er bezorgdheid over de detentieomstandigheden in de instelling in Nîmes, maar uit informatie van de Franse autoriteiten bleek dat de opgeëiste persoon daar niet gedetineerd zal worden. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat er geen risico is op onmenselijke behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.