In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Justitieel Hof van Lille in Frankrijk. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1995, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de beoordeling van de overlevering, aangezien de Nederlandse nationaliteit invloed heeft op de detentieomstandigheden en de mogelijkheid om de straf in Nederland uit te zitten.
De rechtbank heeft de garantie van de Franse autoriteiten beoordeeld, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. Dit is in overeenstemming met de Europese regelgeving omtrent de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk onderzocht en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend behandeld zal worden, aangezien hij niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk is daarom toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.