ECLI:NL:RBAMS:2022:7015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/132076-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen uit Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante vonnissen uit Polen onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die hebben geleid tot de vonnissen, maar heeft geoordeeld dat dit geen schending van zijn verdedigingsrechten oplevert. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de weigeringsgrond in artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedures tegen hem en niet adequaat heeft gereageerd op officiële correspondentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder de Nederlandse wet strafbaar zijn, en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB, die onder andere mishandeling, diefstal en bedreiging omvatten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/132076-22
RK nummer: 22/2867
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 maart 2022 door de
court of Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 juli 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. Aydoğan-Kütük, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de officier van justitie in gelegenheid te stellen nadere vragen omtrent artikel 12 OLW voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 11 augustus 2022
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 11 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van vier vonnissen:
I. Een
enforceable judgementvan de Sąd Rejonowy in Kielce van 13 september 2019 (referentie II K 501/19);
II. Een
enforceable judgementvan de Sąd Rejonowy in Kielce van 12 april 2019 (referentie: II K 1294/16);
III. Een
enforceable judgementvan de Sąd Rejonowy in Kielce van 28 november 2019 (referentie: II K 1060/19);
IV. Een
enforceable judgementvan de Sąd Rejonowy in Kielce van 27 januari 2020 (referentie: IX K 1058/19),
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
I. 1 jaar;
II. 10 maanden;
III. 1 jaar en 1 maand, waarvan nog 10 maanden en 7 dagen resteren;
IV. 6 maanden,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis II K 501/19
Uit aanvullende informatie van 10 augustus 2022 leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep bij de Sąd Okregowy in Kielce van 27 februari 2020 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 10 augustus 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon op 8 september 2017 een zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. Bovendien wordt in de aanvullende informatie van 13 juli 2022 vermeld dat de opgeëiste persoon voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg in persoon is gedagvaard op 9 juli 2019 en voor de ontvangst van die oproep heeft getekend. De oproepen voor het hoger beroep zijn volgens de aanvullende informatie van 10 augustus 2022 verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Die omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Hij was op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep, hij heeft immers de ‘adresinstructie’ ontvangen op 8 september 2017 en heeft op 9 juli 2019 getekend voor de ontvangst van de oproep in eerste aanleg. Omdat in de procedure met kenmerk II K 1294/16 (zie hieronder) – die aan de procedure II K 501/19 voorafging – zowel de officier van justitie als de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep hebben ingesteld, had de opgeëiste persoon er ook in onderhavige zaak rekening mee moeten houden dat door de officier van justitie hoger beroep kon worden ingesteld en dat hij dus ook kon worden opgeroepen op het door hem opgegeven adres voor eventuele zittingen in hoger beroep. [2] De oproepen voor het hoger beroep zijn verstuurd naar het adres wat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Ten aanzien van vonnis II K 1294/16
Uit de aanvullende informatie van 10 augustus 2022 leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [3] Alleen de procedure in hoger beroep bij de Sąd Okregowy in Kielce van 17 januari 2020 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
In de aanvullende informatie van 10 augustus 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende vermeld:
In the case ref. no. II K 1294/16 […] the appeal hearing was postponed until 17 january 2020. It was ordered that [opgeëiste persoon] be notified at the address [adres] by mail, indicated that service is to be effected by hand […] The Chief of Police of the Police Station in Daleszyce informed that the notice of the date of the appeal hearing for mr. [opgeëiste persoon] was hand-delivered on 2 January 2020. Despite receiving the notice by hand, [opgeëiste persoon] did not appear at the appeal hearing date.
Uit de bovenstaande informatie blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep, maar de rechtbank kan uit deze informatie niet opmaken of de opgeëiste persoon er ook van in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. De rechtbank kan daarom niet met zekerheid vaststellen of er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW.
De rechtbank stelt daarom vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Hoewel uit de aanvullende informatie niet blijkt of de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat er een beslissing kon volgen in zijn afwezigheid, is hij in persoon opgeroepen voor de zitting in hoger beroep. Hij was daarom op de hoogte dat er een procedure in hoger beroep aanhangig was, maar is niet ter zitting verschenen. Die omstandigheid maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon geacht moet worden uit eigen beweging stilzwijgend afstand te hebben gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn ter zitting, zodat overlevering voor het vonnis in deze situatie geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
Ten aanzien van vonnis II K 1060/19
Uit aanvullende informatie van 22 juli 2022 leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4] Alleen de procedure in hoger beroep bij de Sąd Okregowy in Kielce van 14 juli 2020 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens de aanvullende informatie van 22 juli 2022 heeft de opgeëiste persoon in het vooronderzoek de zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. Ook was de opgeëiste persoon, volgens diezelfde aanvullende informatie, met zijn raadsman aanwezig op de zitting in eerste aanleg op 28 november 2019. Door zowel de officier van justitie als de raadsman werd hoger beroep ingesteld. De oproepen voor het hoger beroep zijn verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat overlevering voor het vonnis in deze situatie geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep en voor welke strafbare feiten, hij was immers aanwezig, ook samen met zijn raadsman, op de zitting in eerste aanleg. Nu deze raadsman – naast de officier van justitie – hoger beroep heeft ingesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon hiervan op de hoogte was. De oproepen voor het hoger beroep zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verstuurd. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de opgeëiste persoon om alert te blijven en te informeren over de verdere verloop van de strafprocedure tegen hem, al dan niet bij zijn raadsman, die immers (ook) hoger beroep had ingesteld. De rechtbank ziet het op zijn minst genomen als een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon dat hij dit niet heeft gedaan. Bovendien is de opgeëiste persoon ook kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, nu dit naar een door hem opgegeven adres is verstuurd. De rechtbank merkt op, dat dit hetzelfde adres betreft als waar de opgeëiste persoon in de zaak
II K 1294/16op 2 januari 2020 een oproep in handen heeft gekregen.
Ten aanzien van vonnis II K 1058/19
Uit de aanvullende informatie van 10 augustus 2022 leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [5] Alleen de procedure in hoger beroep bij de Sąd Okregowy in Kielce van 21 september 2020 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 10 augustus 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon is verhoord op 25 juni 2019 en toen ook de zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. Diezelfde aanvullende informatie vermeldt dat de opgeëiste persoon – bijgestaan door zijn
ex officioadvocaat – in persoon aanwezig was in eerste aanleg op de zitting van 4 november 2019. Deze raadsman heeft hoger beroep ingesteld. De oproepen voor het hoger beroep zijn verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
De bovengenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Hij was op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep, hij is immers verhoord op 25 juni 2019 en was aanwezig bij de zitting in eerste aanleg, samen met zijn raadsman. Nu zijn raadsman hoger beroep heeft ingesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon hiervan op de hoogte was. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de opgeëiste persoon om alert te blijven en te informeren over de verdere verloop van de strafprocedure tegen hem, al dan niet bij zijn raadsman. De rechtbank ziet het op zijn minst genomen als een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon dat hij dit niet heeft gedaan. Bovendien is de opgeëiste persoon ook kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, nu dit naar een door hem opgegeven adres is verstuurd.
Tot slot – en ten overvloede – merkt de rechtbank ten aanzien van – in het bijzonder – de vonnissen II K 501/19, II K 1060/19 en II K 1058/19 nog op dat de opgeëiste persoon op dit punt geen verweer heeft gevoerd..

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Bedreiging met zware mishandeling;
Belaging.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 285b, 300, 311, 312, Wetboek van Strafrecht, 8, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
court of Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
2.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 14 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2279
3.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
4.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
5.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van