7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak in een woning, waarbij hij deze woning is binnengekomen door de voordeur open te ‘flipperen’. Op camerabeelden is te zien dat hij kort daarvoor ook bij voordeuren van woningen in de omgeving heeft gestaan en dat hij kennelijk bewust op zoek was naar een woning waar hij gemakkelijk kon binnenkomen. In de woning lagen de bewoners in de woonkamer te slapen. Verdachte heeft een tas met inhoud die naast de slapende eigenaresse lag meegenomen. Met in de tas aanwezige bankpassen heeft hij diezelfde nacht twee keer contactloos goederen betaald. Hij heeft dit later nog een keer geprobeerd maar toen lukte het niet meer.
Verdachte heeft door zijn gedrag schade, overlast en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt voor de bewoners. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door midden in de nacht de woning binnen te gaan terwijl de bewoners in de woning lagen te slapen, heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners en hun gevoel van veiligheid. Bovendien zorgen woninginbraken niet alleen bij de direct betrokkenen voor gevoelens van angst en onveiligheid maar ook bij de bewoners van de woningen in de buurt.
Enkele weken later heeft verdachte in een supermarkt goederen gestolen. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend feit dat grote schade en overlast bij de detailhandel veroorzaakt.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte in het verleden al vele malen voor gekwalificeerde diefstallen, waaronder veel woninginbraken, is veroordeeld. De eerste veroordelingen dateren van 1985. In 2006 is hem de ISD-maatregel opgelegd, waarna hij een lange periode niet meer met justitie in aanraking lijkt te zijn gekomen. In 2018 is hij opnieuw de fout ingegaan.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 21 februari 2020 van GGZ IrisZorg [plaats 1] , is te lezen dat verdachte bekend is met een langdurige verslavingsproblematiek die voortkomt uit psychosociale-trauma problemen uit het verleden. Verdachte pleegt vermogensdelicten om te kunnen voorzien in zijn middelengebruik. Verdachte dient naar de mening van zijn behandelaar van Inforsa behandeld te worden voor zowel zijn verslavingsproblemen als zijn psychosociale problemen omdat deze onlosmakelijk aan elkaar gelinkt zijn. Een beschermende factor is dat betrokkene een positieve en intrinsiek gemotiveerde
houding toont ten aanzien van behandeling en begeleiding.
Verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd voor de door hem gepleegde misdrijven. Hoewel het een tijd lang goed met hem ging heeft hij door onverwerkte trauma’s uit het verleden een terugval in zijn verslaving gekregen. Hij heeft hulp gezocht voor zijn problemen en heeft inmiddels een EMDR trauma-therapie achter de rug die hem rustiger heeft gemaakt. Uit een door de raadsvrouw overgelegde e-mail d.d. 1 februari 2022 van [persoon 2] van [naam stichting] blijkt dat verdachte sinds 18 augustus 2021 op een woonlocatie van [naam stichting] in [adres 1] woont en begeleiding krijgt van de Jellinek Verslavingszorg. Hij werkt 2 à 3 dagen per week bij de Stadsboerderij in [plaats 2] .
Verdachte heeft voor de onderhavige strafzaak in totaal 90 dagen in voorarrest doorgebracht. Omdat de feiten al enigszins gedateerd zijn en verdachte daarna geen nieuwe strafbare feiten heeft begaan, vindt de rechtbank het niet nodig dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. Verdachte heeft een lange geschiedenis van verslaving en criminaliteit maar lijkt ook zijn best te doen om te werken aan zijn onderliggende problemen en om een delict vrije toekomst op te bouwen. Om verdachte er toe aan te sporen op het rechte pad te blijven zal de rechtbank als stok achter de deur naast een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest tevens een voorwaardelijk strafdeel opleggen voor de duur van 90 dagen, met een proeftijd van twee jaren. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank het gevorderde voorwaardelijke strafdeel te hoog vindt. Ook anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal zij geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijk opgelegde straf verbinden. Bij afwezigheid van een recent reclasseringsadvies waarin de noodzaak en haalbaarheid van deze voorwaarden worden uiteengezet, acht zij dit niet wenselijk.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert € 571,25 (saldo ov-kaarten, Roemeense ID-kaart, bankbiljet € 50,-, voordeurslot, oorbellen, zilveren figuurtjes) aan vergoeding van materiële schade. In de optelling is abusievelijk een bedrag van € 52,- niet meegerekend, zodat de totale gevorderde materiële ziet op een bedrag van
€ 623,25.De verzekering heeft inmiddels een bedrag van € 346,50,- uitgekeerd, zodat een materiële schade resteert van
€ 276,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van
€ 2.000,-aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële en immateriële schade worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw is van mening dat alleen de gevorderde schade met betrekking tot de ov-kaarten (€ 11, en € 30,-), de Roemeense ID-kaart (€ 52,-), het bankbiljet van € 50,-, het voordeurslot (€ 86,25) en de zilveren figuurtjes/oorhangers (€ 53,-), aldus een totaalbedrag van € 282,25, voor vergoeding in aanmerking komt. In de aangifte is geen melding gemaakt van de overige in de vordering genoemde sieraden en zilveren figuurtjes, zodat deze schade buiten beschouwing moet worden gelaten. Omdat door de verzekering al een bedrag van € 346,50 is uitgekeerd, is de schade reeds vergoed. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de vordering tot materiële schade af te wijzen.
De raadsvrouw is voorts van mening dat de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106: lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is volgens vaste jurisprudentie geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet.Subsidiair heeft zij onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2021:7747 verzocht om de vordering voor een gering deel toe te wijzen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade alleen voor toewijzing in aanmerking komt wanneer deze uit de aangifte of elders uit het dossier blijkt. De rechtbank volgt daarbij de door de raadsvrouw gemaakte berekening en stelt de materiële schade die voor vergoeding in aanmerking komt vast op een bedrag van € 282,25 (ov-kaarten (€ 11, en € 30,-), Roemeense ID-kaart (€ 52,-), bankbiljet € 50,-, voordeurslot (€ 86,25) en zilveren figuurtjes/oorhangers (€ 53,-)). De verzekering heeft een bedrag € 346,50 uitgekeerd, zodat de materiële schade reeds is vergoed.
De overige opgevoerde schadeposten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze niet uit de aangifte of elders uit het dossier blijken. De benadeelde partij zal voor deze schadeposten niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Zij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW kan, onder meer, een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van bedoelde aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht of bij gevoelens van angst en/of schrik.
Naar het oordeel van het de rechtbank is de benadeelde partij 'op andere wijze' in haar persoon aangetast. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte midden in de nacht de woning van aangeefster is binnen gegaan, terwijl zij in de woonkamer lag te slapen. Daarbij heeft hij de handtas van aangeefster die vlak naast haar lag ontvreemd. Aangeefster heeft weliswaar pas de volgende ochtend ontdekt dat er bij haar was ingebroken maar de constatering dat een wildvreemde midden in de nacht in haar woning heeft rondgeslopen en ook in haar onmiddellijke omgeving was geweest terwijl zij lag te slapen, heeft een grote negatieve impact op haar gehad. Zij heeft zich lange tijd onveilig in haar eigen huis gevoeld en had last van slaapproblemen. Uit de ter terechtzitting door de benadeelde partij gegeven toelichting op haar vordering blijkt dat zij meer dan twee jaar na het gebeurde nog steeds de nadelige daarvan gevolgen ervaart. Het is een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken gevoelens van onrust veroorzaken bij de slachtoffers, maar in een zaak als deze liggen de nadelige gevolgen zo voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt, zonder dat de benadeelde partij daar nadere gegevens voor dient over te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een immateriële schade van € 1.000,- op zijn plaats is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (12 november 2019).
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer
[persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 18 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-654150-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 oktober 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd met een jaar zal worden verlengd. Uit het Uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat de proeftijd eindigt op
23 februari 2022, zodat verlening nog mogelijk is. Hoewel dit uit het uittreksel niet naar voren komt, lijkt het er op dat de proeftijd ook in 2019 al een keer is verlengd.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat volgens haar berekening de proeftijd op 14 februari 2021 is geëindigd, zodat verlenging van de proeftijd niet meer mogelijk is. Omdat de zaak zo laat is aangebracht is deze mogelijkheid buiten de schuld van verdachte om afgesneden. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf kan tot gevolgd hebben dat hij zijn woning en begeleiding zal verliezen, hetgeen zeer onwenselijk is. De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, subsidiair om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank constateert dat op basis van het dossier zoals dat haar ter beschikking staat, niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de proeftijd op 23 februari 2022 zal eindigen. Deze datum staat weliswaar vermeld op het Uittreksel Justitiële Documentatie, maar in ditzelfde uittreksel is geen uitspraak te zien waarbij de proeftijd is verlengd. Ook de duur van de door verdachte ondergane detenties na aanvang van de proeftijd kan de op het uittreksel vermelde einddatum niet verklaren. Aldus is onduidelijk of verlenging van de proeftijd nog mogelijk is, zodat de rechtbank deze niet zal gelasten. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf acht de rechtbank, in het licht van de eis van de officier van justitie, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet opportuun. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.