ECLI:NL:RBAMS:2022:6989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
C/13/676618 / HA ZA 19-1307 tsvs 2
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het instellen van een rogatoire commissie om getuigen in Moldavië te horen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2022 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen twee eisers, wonende in Duitsland, en een gedaagde, laatstelijk woonachtig in Moldavië. De gedaagde heeft een incidentele vordering ingediend tot het instellen van een rogatoire commissie in Moldavië om getuigen te horen. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank overweegt dat de getuigen in Nederland gehoord moeten worden, omdat dit in lijn is met het onmiddellijkheidsbeginsel, dat inhoudt dat getuigen zoveel mogelijk door de rechter die de zaak behandelt, gehoord moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd dat het voor de getuigen onmogelijk zou zijn om naar Nederland te reizen. De rechtbank heeft ook de belangen van alle partijen afgewogen en geconcludeerd dat de voordelen van het horen van getuigen in Nederland zwaarder wegen dan de voordelen van een rogatoire commissie in Moldavië. Daarnaast heeft de rechtbank een verzoek van de gedaagde om inzage in bepaalde documenten op grond van artikel 843a Rv gedeeltelijk toegewezen, maar ook afgewezen waar het gaat om documenten waarvan de gedaagde onvoldoende belang heeft aangetoond. De rechtbank heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, aangezien hij de overwegend in het ongelijk gestelde partij was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/676618 / HA ZA 19-1307
Vonnis in incidenten van 30 november 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in de incidenten,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
laatstelijk bekende woonplaats te [woonplaats 2] (Moldavië),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. I. Wassenaar te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis),
  • de akte uitlating bewijsopdracht van [gedaagde] , tevens inhoudende een incidentele vordering tot het gelasten van een rogatoire commissie in Moldavië en een incidentele vordering ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties,
  • de antwoordakte uitlating bewijsopdracht, tevens conclusie van antwoord in incident, van de [eisers] , met producties,
  • de akte uitlating producties, tevens overlegging producties, tevens aanvulling bewijsaanbod, van [gedaagde] ,
  • de antwoordakte producties van de [eisers] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de incidenten van 30 september 2022, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.Het tussenvonnis

In het tussenvonnis heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dat de aandelen van de [eisers] in Victoria Asigurari en AVB Prim onder [gedaagde] regie en door tussenkomst van het door [gedaagde] gecontroleerde Economische Gerecht in Moldavië zijn ontvreemd (hierna ook: de
raider attacks). De rechtbank heeft [gedaagde] toegelaten tot tegenbewijs tegen dat voorshands geleverde bewijs.

3.De incidentele vorderingen en het verweer

3.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een rogatoire commissie instelt in Moldavië teneinde getuigen te horen ter vervulling van de bewijsopdracht in het tussenvonnis;
de [eisers] veroordeelt tot het verstrekken van afschriften van de bescheiden zoals genoemd in randnummers 5.6 en 5.7 van de akte uitlating bewijsopdracht;
de [eisers] veroordeelt in de kosten van het incident, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Aan de vordering tot het instellen van een rogatoire commissie legt [gedaagde] onder meer het volgende ten grondslag. Alle beoogde getuigen – met uitzondering van [gedaagde] zelf – wonen in Moldavië. Aannemelijk is dat de getuigen niet zullen verschijnen voor de Nederlandse rechter. Praktisch is het zeer bezwaarlijk, zo niet onmogelijk, voor de getuigen om naar Nederland te reizen om een verklaring af te leggen. Er gaat geen rechtstreekse vlucht van Moldavië naar Nederland. De reisduur maakt dat overstappen en minimaal één overnachting in Nederland noodzakelijk zijn. De getuigen hebben hoge functies en drukke agenda’s. Logistiek gezien zal waarschijnlijk voor iedere getuige een aparte zitting moeten worden gelast. Dat legt een zware belasting op de rechtbank, partijen en de advocaten. Overigens zijn er ook geen dwangmiddelen als de getuigen wel zouden kunnen maar niet zouden willen komen. Aan het laten overkomen van de getuigen naar Nederland zijn verder kosten verbonden, terwijl [gedaagde] momenteel niet over ruime liquiditeiten beschikt. Ook geldt vanwege Covid-19 in principe een inreisverbod binnen de Europese Unie voor reizigers uit Moldavië. In Moldavië is slechts ongeveer een kwart van de bevolking gevaccineerd tegen Covid-19 en voor zover dat is gebeurd, is dat veelal met het vaccin Sputnik-V. Dit vaccin wordt binnen de Europese Unie niet erkend. De slechte economische situatie in Moldavië, de oorlog in Oekraïne en de nog steeds geldende Covid-maatregelen maken voor de getuigen een reis naar Nederland onmogelijk.
Het instellen van een rogatoire commissie heeft als voordeel dat de getuigen in Moldavië kunnen worden gehoord. Ook is dan een tolk niet nodig, omdat de getuigen daar in hun eigen taal worden gehoord. Dat zorgt voor een zuiverder weergave van de verklaring, zonder het risico op verlies van informatie of vertaalfouten. Als extra waarborg voor een juiste uitvoering van de rogatoire commissie kunnen ook video- en of audio-opnames van de getuigenverhoren in Moldavië worden gemaakt. Het Moldavische recht biedt daarnaast verschillende dwangmiddelen om te bewerkstelligen dat een getuige verschijnt. Aannemelijk is dat de getuigenverhoren in Moldavië binnen afzienbare tijd zullen kunnen plaatsvinden.
3.3.
De vordering van [gedaagde] op grond van artikel 843a Rv strekt tot het verkrijgen van afschriften van twee soorten documenten: 1) documenten met betrekking tot de Moldavische procedures over de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim en 2) de originele verklaringen van de zogeheten
nominees. Aan zijn vordering op grond van artikel 843a Rv legt [gedaagde] onder meer het volgende ten grondslag.
Om te kunnen voldoen aan de bewijsopdracht is van belang dat [gedaagde] beschikt over de documenten met betrekking tot de Moldavische procedures over de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim. Sommige van die stukken, waarnaar de [eisers] hebben verwezen, zijn onleesbaar of ontbreken. Aangezien het om gebeurtenissen van meer dan tien jaar geleden gaat, kunnen de stukken dienen om het geheugen van de getuigen op te frissen. Verder dienen de stukken ertoe om de feiten en de rechtsgang van de Moldavische procedures te kunnen reconstrueren. Ook kunnen aan de hand van die stukken gerichte vragen aan de getuigen worden gesteld.
[gedaagde] stelt verder er belang bij te hebben om te kunnen beschikken over de originele
nominee-verklaringen. Hij wil tegenbewijs leveren tegen de claimgerechtigdheid van de [eisers] en hij betwist de echtheid van de door de [eisers] overgelegde
nominee-verklaringen.
Ook is denkbaar dat tijdens de getuigenverhoren vragen worden gesteld die raken aan de
nominee-verklaringen, zoals in hoeverre in de Moldavische procedures en bij betrokken personen bekend was dat de
nominee-structuren bestonden.
3.4.
De Topa's voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering tot het instellen van een rogatoire commissie

4.1.
Op grond van artikel 8 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 – bij welk verdrag ook Nederland en Moldavië zijn aangesloten – kan in burgerlijke of handelszaken de rechterlijke autoriteit van een der verdragsluitende Staten zich, overeenkomstig de bepalingen van diens wetgeving, bij rogatoire commissie wenden tot de bevoegde autoriteit van een andere verdragsluitende Staat, met het verzoek binnen haar rechtsgebied hetzij een handeling van instructie, hetzij andere gerechtelijke handelingen te verrichten.
4.2.
Artikel 8 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 bevat een bevoegdheid tot het instellen van een rogatoire commissie. Noch uit die bepaling, noch uit enige andere bepaling van het verdrag, volgt een verplichting tot het instellen van een rogatoire commissie. De beoordeling of een rogatoire commissie wordt ingesteld, geschiedt blijkens artikel 8 van het verdrag aan de hand van nationaal (proces)recht.
4.3.
Op grond van artikel 176 Rv kan de rechter, indien een getuige in het buitenland woont, een rogatoire commissie instellen. Hieruit volgt dat dit naar Nederlands procesrecht een bevoegdheid (en niet een verplichting) van de rechter betreft.
4.4.
Het is aan de rechter die een buitenlandse getuige moet horen om te beslissen of een rogatoire commissie wordt ingesteld of dat de getuige wordt opgeroepen voor het gerecht waar de procedure wordt gevoerd. Als hoofdregel van het procesrecht geldt dat getuigen zoveel mogelijk worden gehoord door de rechter die de zaak behandelt (hierna: het onmiddellijkheidsbeginsel), opdat deze in staat is om zich zelfstandig een oordeel te kunnen vormen over de geloofwaardigheid van de afgelegde getuigenverklaring. Bij de beslissing op een verzoek tot het gelasten van een rogatoire commissie worden verder de belangen van alle partijen afgewogen. Gelet op voormelde hoofdregel, de met een rogatoire commissie gepaard gaande vertraging van de procedure en de veelal niet geringe extra tijd en kosten aan de zijde van de wederpartij om het verhoor in het buitenland te kunnen bijwonen, past daarbij een terughoudende benadering.
4.5.
Aan het onmiddellijkheidsbeginsel komt veel gewicht toe. Het belang om de getuigen te doen horen door de rechter die de zaak behandelt wordt in dit geval onderstreept doordat de tegenbewijsopdracht betrekking heeft op het gestelde onrechtmatige handelen en daarmee op de kern van de zaak. De belangen van partijen bij de uitkomst van de bewijslevering zijn daarom groot. Gelet op de inhoud van de tegenbewijsopdracht heeft het sterk de voorkeur dat de getuigen worden gehoord ten overstaan van de rechter die de zaak behandelt, omdat die ook op de hoogte is van het dossier. Het doen horen door de zaaksrechter biedt dan de mogelijkheid door te vragen en de verdere vraagstelling al naar gelang het verloop van het getuigenverhoor aan te passen of aan te scherpen. De tegenbewijsopdracht heeft bovendien betrekking op de – voorshands aangenomen – beïnvloeding van de Moldavische rechterlijke macht. Daarmee verhoudt zich niet goed dat het horen van getuigen wordt opgedragen aan een rechter in Moldavië.
4.6.
Tegenover de (beperkte) voordelen die [gedaagde] heeft genoemd bij een rogatoire commissie in Moldavië staan dus meerdere, zwaarwegende belangen voor het doen horen van de getuigen ten overstaan van deze rechtbank.
4.7.
Dat het voor de getuigen niet mogelijk is om naar Nederland te reizen, is door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd en daarmee niet komen vast te staan. Voor Nederland gelden op dit moment immers geen door Covid-19 ingegeven bijzondere inreisbeperkingen meer. Dat het vanwege de oorlog in Oekraïne of de persoonlijke en/of financiële situatie van de getuigen te bezwaarlijk of onmogelijk is om naar Nederland te reizen, mist een toereikende feitelijke onderbouwing en is daarmee evenmin komen vast te staan. De stellingname van [gedaagde] over de persoonlijke situatie van de getuigen is ook niet consistent, aangezien in de akte uitlating bewijsopdracht is gesteld dat de getuigen “zonder uitzondering personen met hoge functies en drukke agenda’s” zijn, terwijl daarentegen over een groot deel van diezelfde getuigen in de als productie 32 overgelegde verklaring staat dat de meesten van hen met pensioen zijn. Ten slotte heeft [gedaagde] erop gewezen dat er aanzienlijke reis- en verblijfkosten mee zijn gemoeid als alle getuigen naar Nederland moeten afreizen voor het afleggen van een verklaring, terwijl hij weinig tot geen toegang heeft tot zijn financiële middelen. Niet in geschil is dat [gedaagde] een vermogend man is. Zonder nadere toelichting of onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [gedaagde] weinig tot geen toegang tot zijn financiële middelen zou hebben. De rechtbank gaat aan dat argument dus voorbij.
4.8.
De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden ertoe dat de rechtbank het verzoek tot het instellen van een rogatoire commissie in Moldavië zal afwijzen. Dat betekent dat de getuigenverhoren ten overstaan van (een rechter-commissaris van) deze rechtbank zullen plaatsvinden.
4.9.
Subsidiair heeft [gedaagde] verzocht om hem een nieuwe termijn te gunnen van ten minste acht weken voor het opgeven van getuigen en hun verhinderdata. De rechtbank zal [gedaagde] in de gelegenheid stellen de verhinderdata op te geven van de getuigen die hij als eerste wil horen. Niet is echter aannemelijk gemaakt dat daarvoor een langere termijn dan zes weken nodig is. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat vooralsnog het verhoor van niet meer dan tien getuigen zal worden gepland, zodat de opgave van de verhinderdata zich op dit moment kan beperken tot tien getuigen (zie hierna r.o. 4.14-4.15).
Welke getuigen?
4.10.
[gedaagde] heeft aangegeven de volgende personen als getuigen te willen horen:
  • de negen rechters en drie griffiers die betrokken waren bij de totstandkoming van de Moldavische vonnissen in de procedures met betrekking tot de aandelen in Victoria Asigurari of AVB Prim;
  • achttien personen die zijn genoemd in de (volgens [gedaagde] : valse) verklaring van [naam 1] ;
  • eventueel [gedaagde] zelf.
4.11.
In zijn tweede akte na het tussenvonnis heeft [gedaagde] zijn aanbod tot getuigenbewijs aangevuld met nog vijf personen.
4.12.
De [eisers] hebben verzocht om een beperking aan te brengen in het aantal te horen getuigen in verband met de goede procesorde en de relevantie voor het probandum.
4.13.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] van de in r.o. 4.10 genoemde personen voldoende heeft onderbouwd dat hun verklaring relevant kan zijn in het licht van de tegenbewijsopdracht. Voor de vijf personen met wie het aanbod tot getuigenbewijs in de tweede akte is aangevuld, geldt dat echter niet. Aangeboden is die personen te horen over de in die akte toegelichte feiten. In die akte is, kort gezegd, door [gedaagde] het standpunt ingenomen dat de [eisers] bepaalde mediakanalen in Moldavië controleren of controleerden en dat sprake is van een politieke strijd tussen [gedaagde] en [naam 2] , aan wie de [eisers] loyaal zouden zijn. Die onderwerpen vallen buiten de reikwijdte van de tegenbewijsopdracht. Dat betekent dat [gedaagde] onvoldoende de relevantie van de verklaring van die vijf personen heeft toegelicht. Daarom zal niet worden toegestaan dat zij als getuigen worden gehoord.
4.14.
In totaal zijn er zodoende – naast [gedaagde] – dertig personen die als getuige zouden kunnen worden gehoord. Dat betekent een omvangrijke exercitie voor zowel rechtbank als partijen. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechtbank dient te waken tegen een onredelijke vertraging van de procedure. Dat een partij de mogelijkheid heeft tot het leveren van tegenbewijs betekent niet dat die partij onbeperkt de gelegenheid moet worden geboden om getuigen te doen horen. De rechtbank bepaalt daarom dat in eerste instantie zal worden begonnen met het horen van tien getuigen. Na het horen van die getuigen zal met partijen worden besproken of en, zo ja, hoe voortzetting van het getuigenverhoor gewenst en noodzakelijk is, mede bezien in het licht van de eisen van een goede procesorde.
4.15.
[gedaagde] kan zich erover uitlaten welke tien getuigen hij als eerste wil horen. Gelet op de namens [gedaagde] op de mondelinge behandeling geschetste voorlopige rangorde van getuigen, ligt het daarbij voor de hand dat [naam 3] , [naam 1] , een representatieve vertegenwoordiging van de (andere) betrokken rechters in hoger beroep en cassatie en van de griffiers bij de Moldavische uitspraken over de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim, aangevuld met één of meer personen die zijn genoemd in de verklaring van [naam 1] , en eventueel [gedaagde] zelf, als eersten zullen worden gehoord.
Verder kan [gedaagde] zich daarbij uitlaten over de gewenste volgorde waarin hij de getuigen wil horen. Ook dient hij een inschatting te geven van het tijdsbestek dat naar verwachting zal zijn gemoeid met het verhoor van de getuigen. De getuigen zullen moeten worden gehoord met bijstand van een tolk. De ervaring leert dat een dergelijk verhoor ongeveer twee keer zo veel tijd kost als een getuigenverhoor waarbij geen tolk nodig is. De rechtbank wijst er hierbij op dat de tolk een beëdigde gerechtstolk dient te zijn op grond van artikel 4.13 (in samenhang met artikel 4.16) van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken.
4.16.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld de verhinderdata van partijen en hun advocaten op te geven over de maanden februari 2023 tot en met september 2023. Daarnaast dienen over voornoemde periode afzonderlijk de verhinderdata
per getuigete worden opgegeven, nu er rekening mee moet worden gehouden dat het horen van meerdere getuigen op dezelfde dag niet altijd mogelijk zal zijn.
4.17.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank ten slotte op dat na de bewijslevering een eindoordeel zal worden gegeven. Dat betekent dat de [eisers] in contra-enquête desgewenst in de gelegenheid zijn om hun bewijspositie te proberen te versterken.
De vordering op grond van artikel 843a Rv
4.18.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat in het tussenvonnis op alle geschilpunten reeds is beslist en dat op één onderdeel tegenbewijs is opgedragen. Gelet op de stand waarin deze procedure zich nu bevindt, moet het rechtmatig belang van [gedaagde] bij zijn vordering op grond van artikel 843a Rv daarom worden getoetst in het licht van die tegenbewijsopdracht. Die bewijsopdracht ziet uitsluitend op de voorshands bewezen stelling dat de
raider attacksonder regie van [gedaagde] hebben plaatsgevonden.
4.20.
Voor zover [gedaagde] afschrift verlangt van de originele verklaringen van de
nomineesmoet zijn vordering worden afgewezen, omdat hij daarbij onvoldoende belang heeft. [gedaagde] heeft aangegeven dat zijn belang bij verstrekking van die verklaringen erin bestaat dat hij in staat moet worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen het oordeel van de rechtbank dat de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim werden gehouden door de [eisers] . In het tussenvonnis is echter geoordeeld (zie r.o. 4.34) dat vast staat dat de [eisers] de economisch eigenaren van de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim waren ten tijde van de gestelde ontvreemding daarvan. Tegen dat oordeel is [gedaagde] , anders dan hij meent, niet toegelaten tot tegenbewijs.
4.21.
Waar het gaat om de documenten met betrekking tot de Moldavische procedures over de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim heeft [gedaagde] verzocht om:
leesbare versies van de originelen van de vonnissen van het Economisch Gerecht van 11 maart 2010 en 19 maart 2010, van de vonnissen van het Economisch Hof van 16 augustus 2010 en 16 september 2010 en van de vonnissen van de Moldavische Hoge Raad van 28 december 2010 en 29 december 2010;
leesbare kopieën van de vermeend vervalste rol;
de oproepingen/procesinleidingen van 5 maart 2010 en 11 maart 2010;
de certificaten van betekening van 9 maart 2010 en 19 maart 2010;
de processtukken van alle instanties (in de vertalingen van de vonnissen aangeduid als “the case files”);
de koopovereenkomst van 3 oktober 2006 en het origineel van de koopovereenkomst van 3 januari 2007.
4.22.
Over de verstrekking van de hiervoor in r.o. 4.21 onder i. genoemde stukken hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2022 overeenstemming bereikt, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn belang bij een afschrift van de in r.o. 4.21 onder ii. tot en met v. genoemde stukken, bezien in het licht van de bewijsopdracht, voldoende heeft onderbouwd. Die stukken kunnen immers bijdragen aan de vraag hoe de Moldavische procedures zijn verlopen.
4.24.
Van de in r.o. 4.21 onder ii., iii. en iv. genoemde stukken hebben de [eisers] betwist dat zij de beschikking hebben (gehad) over die stukken, omdat zij geen partij waren in de Moldavische procedures en de vonnissen in eerste aanleg bij verstek – buiten medeweten van de
nomineesen de [eisers] – zijn gewezen. Gelet op die betwisting heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de [eisers] over die stukken beschikken of kunnen beschikken. De vordering tot verstrekking van de als ii., iii. en iv. aangeduide stukken moet daarom worden afgewezen.
4.25.
Van de in r.o. 4.21 onder v. genoemde stukken hebben de [eisers] ook betwist dat zij daarover de beschikking hebben. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de [eisers] op dit punt hun betwisting onvoldoende onderbouwd. De
nomineesvan de [eisers] hebben immers hoger beroep en beroep in cassatie ingesteld tegen de Moldavische vonnissen van 11 maart 2010 en 19 maart 2010, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de [eisers] in elk geval via de
nominees(kunnen) beschikken over de processtukken die in hoger beroep en in beroep in cassatie zijn gewisseld. In zoverre zal de vordering dus worden toegewezen.
4.26.
Bij verstrekking van de hiervoor in r.o. 4.21 onder vi. genoemde stukken heeft [gedaagde] zijn belang, bezien in het licht van de bewijsopdracht, onvoldoende onderbouwd. Het betreft hier koopovereenkomsten waarmee de [eisers] in 2006 respectievelijk 2007 via de
nomineesde aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim hadden verworven. Deze stukken hebben dus betrekking op de verwerving door de [eisers] van die aandelenbelangen. Daarop en op de economische gerechtigdheid van de [eisers] heeft de tegenbewijsopdracht geen betrekking. Zonder toelichting, die ontbreekt, is daarom niet duidelijk in welk opzicht het kunnen beschikken over de koopovereenkomst van 3 oktober 2006, respectievelijk het origineel van de koopovereenkomst van 3 januari 2007, dienstig is in het licht van de bewijslevering en bewijswaardering. Met betrekking tot deze stukken wordt de vordering daarom afgewezen.
Slotsom en proceskosten
4.27.
[gedaagde] is in de incidenten de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Hij zal daarom in de proceskosten van de incidenten worden veroordeeld. De proceskosten van de [eisers] worden tot op heden begroot op € 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,-). De nakosten worden begroot op de wijze als onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
5.1.
wijst de vordering tot het instellen van een rogatoire commissie af,
5.2.
bepaalt dat de [eisers] op de rol van
11 januari 2023een afschrift moeten verstrekken aan [gedaagde] van de processtukken in het hoger beroep tegen de vonnissen van het Economisch Gerecht van 11 maart 2010 en 19 maart 2010 en de processtukken in het daarna gevolgde beroep in cassatie,
5.3.
wijst voor het overige de vordering op grond van artikel 843a Rv af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de incidenten, aan de zijde van de [eisers] tot op heden begroot op € 1.126,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 januari 2023voor uitlating door [gedaagde] als bedoeld in r.o. 4.15 en 4.16;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, mr. C.M.E. de Koning en mr. S.P. Pompe, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: