Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis),
- de akte uitlating bewijsopdracht van [gedaagde] , tevens inhoudende een incidentele vordering tot het gelasten van een rogatoire commissie in Moldavië en een incidentele vordering ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties,
- de antwoordakte uitlating bewijsopdracht, tevens conclusie van antwoord in incident, van de [eisers] , met producties,
- de akte uitlating producties, tevens overlegging producties, tevens aanvulling bewijsaanbod, van [gedaagde] ,
- de antwoordakte producties van de [eisers] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de incidenten van 30 september 2022, met de daarin genoemde stukken.
2.Het tussenvonnis
raider attacks). De rechtbank heeft [gedaagde] toegelaten tot tegenbewijs tegen dat voorshands geleverde bewijs.
3.De incidentele vorderingen en het verweer
nominees. Aan zijn vordering op grond van artikel 843a Rv legt [gedaagde] onder meer het volgende ten grondslag.
nominee-verklaringen. Hij wil tegenbewijs leveren tegen de claimgerechtigdheid van de [eisers] en hij betwist de echtheid van de door de [eisers] overgelegde
nominee-verklaringen.
nominee-verklaringen, zoals in hoeverre in de Moldavische procedures en bij betrokken personen bekend was dat de
nominee-structuren bestonden.
4.De beoordeling
De vordering tot het instellen van een rogatoire commissie
- de negen rechters en drie griffiers die betrokken waren bij de totstandkoming van de Moldavische vonnissen in de procedures met betrekking tot de aandelen in Victoria Asigurari of AVB Prim;
- achttien personen die zijn genoemd in de (volgens [gedaagde] : valse) verklaring van [naam 1] ;
- eventueel [gedaagde] zelf.
per getuigete worden opgegeven, nu er rekening mee moet worden gehouden dat het horen van meerdere getuigen op dezelfde dag niet altijd mogelijk zal zijn.
raider attacksonder regie van [gedaagde] hebben plaatsgevonden.
nomineesmoet zijn vordering worden afgewezen, omdat hij daarbij onvoldoende belang heeft. [gedaagde] heeft aangegeven dat zijn belang bij verstrekking van die verklaringen erin bestaat dat hij in staat moet worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen het oordeel van de rechtbank dat de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim werden gehouden door de [eisers] . In het tussenvonnis is echter geoordeeld (zie r.o. 4.34) dat vast staat dat de [eisers] de economisch eigenaren van de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim waren ten tijde van de gestelde ontvreemding daarvan. Tegen dat oordeel is [gedaagde] , anders dan hij meent, niet toegelaten tot tegenbewijs.
nomineesen de [eisers] – zijn gewezen. Gelet op die betwisting heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de [eisers] over die stukken beschikken of kunnen beschikken. De vordering tot verstrekking van de als ii., iii. en iv. aangeduide stukken moet daarom worden afgewezen.
nomineesvan de [eisers] hebben immers hoger beroep en beroep in cassatie ingesteld tegen de Moldavische vonnissen van 11 maart 2010 en 19 maart 2010, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de [eisers] in elk geval via de
nominees(kunnen) beschikken over de processtukken die in hoger beroep en in beroep in cassatie zijn gewisseld. In zoverre zal de vordering dus worden toegewezen.
nomineesde aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim hadden verworven. Deze stukken hebben dus betrekking op de verwerving door de [eisers] van die aandelenbelangen. Daarop en op de economische gerechtigdheid van de [eisers] heeft de tegenbewijsopdracht geen betrekking. Zonder toelichting, die ontbreekt, is daarom niet duidelijk in welk opzicht het kunnen beschikken over de koopovereenkomst van 3 oktober 2006, respectievelijk het origineel van de koopovereenkomst van 3 januari 2007, dienstig is in het licht van de bewijslevering en bewijswaardering. Met betrekking tot deze stukken wordt de vordering daarom afgewezen.
Slotsom en proceskosten
5.De beslissing
11 januari 2023een afschrift moeten verstrekken aan [gedaagde] van de processtukken in het hoger beroep tegen de vonnissen van het Economisch Gerecht van 11 maart 2010 en 19 maart 2010 en de processtukken in het daarna gevolgde beroep in cassatie,
11 januari 2023voor uitlating door [gedaagde] als bedoeld in r.o. 4.15 en 4.16;