ECLI:NL:RBAMS:2022:6954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/13/725234 / HA RK 22-375
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. tegen mr. N.C.H. Blankevoort, de rechter die de onderliggende civiele procedure behandelde. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2022. Verzoekster stelde dat de rechter, door op een geïrriteerde toon te vragen wat zij met de procedure wilde bereiken en door te zeggen 'in hemelsnaam' niet te begrijpen waar verzoekster mee bezig was, de schijn van partijdigheid had gewekt.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster zorgvuldig overwogen. De rechter heeft erkend dat zijn opmerking niet diplomatiek was, maar betwist dat hij vooringenomen was. De wrakingskamer oordeelde dat de opmerking van de rechter, hoewel niet diplomatiek, niet voldoende zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid opleverde. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoekster concrete feiten moest aanvoeren om de vrees voor partijdigheid te onderbouwen. Aangezien dit niet was gebeurd, werd het verzoek tot wraking afgewezen.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat de civiele procedure, die onder zaaknummer C/13/715579 / HA ZA 22/259 loopt, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat de subjectieve vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de opmerking van de rechter niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van partijdigheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing op het op 10 november 2022 gedane en onder zaaknummer
C/13/725234 HA/RK 22/375 ingeschreven verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verzoekster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. H.J. Hagemans
welk verzoek strekt tot wraking van mr. N.C.H. Blankevoort, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2022, waarin het wrakingsverzoek is opgenomen;
  • de pleitnota van mr. Hagemans.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 november 2022. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen namens verzoekster de heren [naam 1] en [naam 2] (beiden bestuurder van verzoekster) met mr. Hagemans, en de rechter. Voorts is mr. T.J. Teggelaar, advocaat van een van de wederpartijen (MCG Holding B.V.) verschenen.

1.Feiten

Verzoekster heeft bij de rechtbank een vordering ingesteld tegen drie partijen (Shield Group Holding B.V., D.W.J.M. Massop en MCG Holding B.V.) tot verkrijging van een verklaring voor recht en een schadevergoeding (hierna de: procedure). De procedure is bij deze rechtbank bekend onder zaak- en rolnummer C/13/715579 / HA ZA 22/259.
Voorafgaand aan deze procedure hebben partijen al vier procedures gevoerd, waarvan drie door de wederpartij van verzoekster zijn geëntameerd.
Het geschil waarop deze procedure (en de voorafgaande) ziet gaat er in de kern over dat diverse activa van een vennootschap waarvan verzoekster aandeelhouder is, mogelijk zijn verkocht tegen een te lage waarde. Verzoekster stelt dat zij als aandeelhoudster daardoor afgeleide schade heeft geleden en wil dat die schade aan haar wordt vergoed.
Op 10 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Uit het wrakingsverzoek en uit hetgeen door mr. Hagemans, mede aan de hand van zijn pleitnota, ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, volgt dat het verzoek tot wraking is gebaseerd op de volgende gronden.
2.2
Ter zitting van 10 november 2022 heeft de rechter bij aanvang van de zitting aan verzoekster de vraag gesteld wat ze met de procedure wil bereiken. Deze vraag heeft hij echter niet aan de wederpartij gesteld. Vervolgens heeft de rechter op een later moment naar aanleiding van een door een van de bestuurders van verzoekster gegeven reactie op een stelling van mr. Teggelaar op geïrriteerde toon gezegd ‘
niet te begrijpen waar verzoekster (in hemelsnaam) mee bezig was’ (hierna ook: de opmerking). Nadat de advocaat van verzoekster in reactie daarop te kennen had gegeven te overwegen de rechter te wraken, heeft de rechter gezegd te beseffen dat hij zich wat ondiplomatiek had uitgelaten, maar dat inmiddels al sprake was van een vijfde procedure terwijl er op basis van het overgelegde rapport in zijn visie geen sprake was van (op de wederpartij te verhalen) schade. Dit was volgens de rechter ook de reden dat hij bij aanvang van de zitting aan verzoekster had gevraagd wat zij met de procedure wilde bereiken. Met voornoemde opmerking en de gegeven toelichting dat er zijn inziens geen schade is en het rapport daar ook geen onderbouwing voor geeft, heeft de rechter volgens verzoekster blijk gegeven van vooringenomenheid. Weliswaar heeft de rechter na de schorsing gezegd spijt te hebben van het ondiplomatieke karakter van de uitspraak en meegedeeld dat van vooringenomenheid geen sprake is, maar desondanks is bij verzoekster als gevolg van de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling de terechte vrees ontstaan dat de rechter vooringenomen is.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer – samengevat weergegeven – opgemerkt dat gelet op het aantal reeds tussen partijen gevoerde procedures, hij bij aanvang van de zitting bij verzoekster heeft willen toetsen of het geschil mogelijk op een andere wijze dan bij vonnis kon worden beslecht. Omdat een van de bestuurders van verzoekster direct duidelijk maakte dat verzoekster overeenkomstig haar bij dagvaarding ingestelde vordering een schadevergoeding wilde, heeft hij deze vraag niet meer aan de wederpartij gesteld. Ten aanzien van de opmerking erkent de rechter gezegd te hebben niet te begrijpen waar verzoekster mee bezig was, maar hij betwist daarbij de woorden ‘
in hemelsnaam’ te hebben gebezigd. De rechter heeft toegelicht dat hij op dat moment krachtige woorden heeft gebruikt omdat – mede bezien tegen de achtergrond van de omstandigheid dat dit al de vijfde procedure tussen partijen was – de zitting al enkele uren duurde, er in de discussie over de afgeleide schade alles al was gezegd en hij de onderhandelingsfase over een andere wijze van afdoening van het geschil wilde inleiden. De rechter erkent kritische vragen te hebben gesteld over de vordering, hetgeen in die fase van de mondelinge behandeling ook geëigend is, maar hij betwist impliciet dan wel expliciet te hebben gesuggereerd dat er geen sprake is van schade of dat het rapport niet tot onderbouwing van de schade kon dienen. Toen de bestuurder van verzoekster vervolgens in reactie op de tweede termijn van mr. Teggelaar een opmerking maakte over een klein detail in een van de bijlages van het kort voor de zitting overgelegde schaderapport, heeft de rechter de opmerking gemaakt. De rechter betreurt het dat verzoekster een en ander als vooringenomenheid heeft ervaren.

4. De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
4.2
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechter met de hiervoor aangehaalde uitspraken op de zitting van 10 november 2022, in onderling verband bezien, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid, althans de schijn daarvan heeft gewekt.
4.3
Nu de rechter heeft betwist te hebben gezegd dat de door verzoekster gevorderde schade niet toewijsbaar is en dat het rapport geen onderbouwing van de schade geeft en dit ook overigens niet is gebleken, is niet vast komen te staan dat de rechter deze uitspraken heeft gedaan, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Wel is vast komen te staan dat de rechter aan het begin van de zitting de vraag aan verzoekster - de eisende partij in de onderliggende procedure - heeft gesteld wat ze met de procedure wil bereiken. Ter zitting van de wrakingskamer is echter gebleken dat deze opmerking niet ten grondslag ligt aan het wrakingsverzoek, zodat deze opmerking ook niet verder getoetst hoeft te worden.
4.4
Dat de rechter op enig moment heeft gezegd ‘
niet te begrijpen waar verzoekster mee bezig is’staat vast. Dat daarbij ook de woorden ‘
in hemelsnaam’ zijn gebruikt kan niet worden vastgesteld, nu de rechter dit heeft betwist, mr. Teggelaar dit ook niet zo heeft onthouden en ook de advocaat van verzoekster zelf daarover geen zekerheid heeft. Deze opmerking was - ook zonder de toevoeging ‘in hemelsnaam’ en ook in de woorden van de rechter zelf - niet diplomatiek en kan bij verzoekster de indruk hebben gewekt dat de rechter vooringenomen was. Of deze vrees ook objectief gerechtvaardigd is, moet worden beantwoord aan de hand van de algehele context.
4.5
Daarbij is van belang dat partijen elkaar over en weer al meerdere keren in rechte hebben betrokken en verzoekster de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt. De rechter heeft onbetwist naar voren gebracht dat op het moment dat hij de opmerking maakte aan partijen al veel ruimte was gegeven hun standpunten naar voren te brengen. Als gevolg daarvan heeft de zitting ook enkele uren geduurd. Nadat verzoekster haar tweede en dus laatste termijn al had gehad en de advocaat van een van de wederpartijen bezig was met zijn tweede termijn heeft een van de bestuurders van verzoekster een opmerking gemaakt over een bijlage van een van de producties die kort voor de zitting in het geding was gebracht. De rechter heeft daarover opgemerkt dat afgezet tegen het gehele geschil dat partijen reeds lange tijd verdeeld houdt, dit slechts een klein detail betrof en dat hij in dat kader de gewraakte opmerking heeft gemaakt.
4.6
Hierbij wordt overwogen dat er in een civiele procedure, zeker tegen het einde van een mondelinge behandeling zoals hier het geval was, ook ruimte moet zijn om partijen steviger te bevragen en kritische opmerkingen te maken teneinde partijen, ook met het oog op mogelijke schikkingsonderhandelingen, de inschatting van de rechter over de goede en kwade kansen van de uitkomst van de procedure voor te spiegelen. Ook voor dat soort kritischer vragen en opmerkingen is het niet noodzakelijk om aan partijen te vragen of zij instemmen met het geven van voorlopige oordelen over (onderdelen van het) voorliggende geschil.
4.7
Gelet op de hiervoor weergegeven context waarbinnen de opmerking is gemaakt, is naar het oordeel van de wrakingskamer de door verzoekster ervaren (subjectieve) vooringenomenheid, niet objectief gerechtvaardigd. Zelfs als geoordeeld zou worden dat de opmerking, zoals de rechter zelf heeft gezegd, weinig diplomatiek is, levert die opmerking geen zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van de schijn van partijdigheid. Nu de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker niet wordt geobjectiveerd door de aangedragen feiten en omstandigheden, zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de zaak met zaaks- en rolnummer C/13/15579 / HA ZA 22-259 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. P.B. Martens, voorzitter, H.M. Patijn en R.H. Mulderije, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2022.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.