ECLI:NL:RBAMS:2022:6953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/13/722154 / HA RK 22-304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot vertrouwensbeginsel en onderzoekswensen

Op 24 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. C.M. Berkhout, mr. B.M. Visser en mr. E. Weller, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak. Verzoeker stelde dat de rechters blijk gaven van vooringenomenheid door in hun motivering van de beslissingen op de onderzoekswensen het vertrouwensbeginsel voorop te stellen, wat volgens hem zijn recht op een eerlijk proces zou schaden. De wrakingskamer heeft de processtukken en de reacties van de rechters en het Openbaar Ministerie in overweging genomen. De rechters gaven aan dat hun motivering summier was en dat zij zich niet zouden verschonen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechters om het verzoek tot onderzoekswensen grotendeels af te wijzen, werd niet als blijk van vooringenomenheid gezien. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/13/722154/ HA RK 22/304
Beslissing van 24 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) op het (voorwaardelijke) verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]
raadsman: mr. R.D.A. van Boom
hierna te noemen: verzoeker
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.M. Berkhout, mr. B.M. Visser en mr. E. Weller, leden van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken te Amsterdam,
hierna: de rechters.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het schriftelijke voorwaardelijke wrakingsverzoek van 23 augustus 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechters op het wrakingsverzoek;
- de hierna onder 2 b) aangehaalde e-mail van de griffier aan de raadslieden van 18 augustus 2022;
- de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het wrakingsverzoek;
- de nadere schriftelijke toelichting van verzoeker op het wrakingsverzoek.
De rechters hebben meegedeeld zich niet te zullen verschonen en niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 10 oktober 2022. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn raadsman. Namens de gewraakte rechters zijn mr. C.M. Berkhout en mr. B.M. Visser verschenen. Voor het Openbaar Ministerie is officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper verschenen.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoeker is verdachte in een strafzaak die bij deze rechtbank is geregistreerd onder parketnummer 13/993001-22. Verzoeker wordt bijgestaan door mr. Van Boom.
Voorafgaand aan de zitting van 18 augustus 2022 is onder meer een verzoek gedaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verzoeker en zijn door mr. Van Boom diverse onderzoekswensen ingediend, onder meer in verband met de door verzoeker gewenste toetsing van de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van de SkyECC-data. Op deze verzoeken is door de rechters beslist. De beslissingen zijn diezelfde dag door de griffier per e-mail aan de raadslieden meegedeeld. In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

Geachte raadslieden,
(…)
Hieronder volgt een zeer kort samengevatte weergave van de ter zitting van heden genomen beslissingen door de rechtbank op de onderzoekswensen.
(…)
Tav de onderzoekswensen vanmr. Van Boombericht de rechtbank u als volgt:
De rechtbank stelt het vertrouwensbeginsel voorop, in die zin dat wordt uitgegaan van de juistheid van de beslissingen door de Franse rechter.
Het verzoek om het horen van (…) wordt afgewezen. Enerzijds stuit het bevragen van de getuigen af op het vertrouwensbeginsel, anderzijds is in de onderhavige zaak niet concreet onderbouwd wat het belang is om de deskundige van het NFI te bevragen over “ontbrekende data”. Ook is onvoldoende concreet onderbouwd wat het belang is van het horen verbalisant (…).
De verzoeken onder 2a tot en met 2e worden grotendeels afgewezen. Het overleggen van de gevraagde stukken stuit enerzijds af op het vertrouwensbeginsel en anderzijds valt niet in te zien wat het belang is van de verdediging in deze concrete zaak bij die stukken mede gelet op de brief van het Landelijk Parket van 2 juni 2022 met de daarbij gevoegde bijlagen.
(…)”
Van de beslissingen is tot op heden geen proces-verbaal opgemaakt.

3.Het wrakingsverzoek en de reacties daarop

3.1
Het wrakingsverzoek richt zich volgens verzoeker niet tegen de beslissingen van de rechtbank als zodanig, maar tegen de in het e-mailbericht van 18 augustus 2022 (hierna: de e-mail) gegeven motivering van die beslissingen. Uit de bewoording daarvan blijkt dat de rechters er nu al van uitgaan dat het zogenaamde vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de ‘mate van samenwerking’ en de ‘locatie van de opsporing’ hieraan niet af kunnen doen. Daarmee heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de beslissingen van de Franse rechter juist zijn en er in zoverre dus geen sprake meer kan zijn van een vormverzuim dat in de weg zou kunnen staan aan het gebruik van de als gevolg van deze beslissingen verkregen SkyECC-data. Daardoor wordt verzoeker de mogelijkheid ontnomen in een later stadium het verweer te voeren dat de beslissing van de Franse rechter niet juist is en dat het vertrouwensbeginsel in dit geval - in verband met de ‘mate van samenwerking’ en de ‘locatie van de opsporing’ - niet van toepassing is. Om dat verweer te kunnen voeren dient de verdediging onderzoek te kunnen doen naar de feiten en omstandigheden die vervolgens bij pleidooi ten grondslag gelegd kunnen worden aan zo’n verweer. In deze fase van onderzoekswensen mogen de rechters nog niet doen aan ‘oordeelsvorming’ en mogen zij niet vooruitlopen op beslissingen die, na requisitoir en pleidooi, pas aan het einde van het proces kunnen/mogen worden genomen. In het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten kan volgens verzoeker deze motivering van de beslissing niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid/partijdigheid van de rechtbank. Om die reden verzoekt verzoeker primair dat de rechters zich verschonen en subsidiair - in het geval de rechters zich niet verschonen - wraakt verzoeker de rechters.
3.2
De rechters hebben laten weten zich niet te zullen verschonen en niet in de wraking te berusten. Zij hebben op het verzoek gereageerd en – kort gezegd – gesteld dat op de zitting van 18 augustus 2022 is afgesproken dat de rechtbank als service de beslissingen op de diverse verzoeken ‘in staccato’ en dus zonder uitgebreide motivering in een e-mail aan de raadslieden, onder wie mr. Van Boom, zou laten weten en dat de beslissingen nog in een proces-verbaal van de zitting zouden worden opgenomen. Als gevolg van het onderhavige wrakingsverzoek is nog geen proces-verbaal opgemaakt. De rechters stellen naar eer en geweten te hebben beslist op de onderzoekswensen die aan hen zijn voorgelegd. Dit hebben zij gedaan na uitvoerige bestudering van de stukken en uitgebreid gegeven toelichting door de raadslieden. De rechters wijzen er daarbij op dat het niet mogelijk is om bepaalde beslissingen te nemen zonder daarbij voorshands iets te vinden van het vertrouwensbeginsel.
3.3
Ook het Openbaar Ministerie heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft daarbij opgemerkt dat het wrakingsverzoek door verzoeker te vroeg is ingesteld, nu van een uitgewerkte motivering van de beslissingen nog geen sprake is. Daarnaast is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, aangezien de in de e-mail staccato gekozen bewoordingen geen blijk geven van vooringenomenheid.
3.4
De nadere standpunten worden hierna - voor zover nodig - besproken.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
4.2
Uit vaste jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2018:1413) volgt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken met zich brengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking, nu wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat de wrakingskamer geen oordeel toekomt over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over verzuim mag beslissen, omdat dit oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel is belast met de behandeling van de zaak. Ook bij de beantwoording van de vraag in hoeverre dit geldt voor de motivering van een (tussen)beslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van een (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.3
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechters met de door hen - weliswaar summier - gegeven motivering ten aanzien van de door hen genomen beslissingen zoals verwoord in de e-mail, blijk hebben gegeven van vooringenomenheid, althans de schijn daarvan hebben gewekt. Hoewel aan het begin van de e-mail uitdrukkelijk is vermeld dat het een zeer kort samengevatte weergave is van de genomen beslissingen op de onderzoekswensen, is door de rechters in de e-mail wel enige motivering voor hun beslissingen gegeven onder meer door te vermelden dat het vertrouwensbeginsel voor hen het uitgangspunt is. Nu het wrakingsverzoek ziet op de in de e-mail gegeven motivering, is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
4.4
Vervolgens moet getoetst worden of de overweging van de rechters waarin zij het vertrouwensbeginsel voorop stellen, ‘in die zin dat wordt uitgegaan van de juistheid van de beslissingen door de Franse rechter’ een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit niet het geval. De mededeling in de e-mail dat de rechters het vertrouwensbeginsel als uitgangspunt nemen bij de beslissingen op de onderzoekswensen is op zichzelf beschouwd onvoldoende om van vooringenomenheid te spreken. Het internationale vertrouwensbeginsel vormt immers in de basis een uitgangspunt, waarvan slechts zal worden afgeweken als daar gegronde redenen voor zijn. Zoals verder blijkt uit de summier weergegeven – nog niet nader uitgewerkte – motivering hebben de rechters het gebrek aan concrete onderbouwing en het gebrek aan belang laten meewegen bij hun beslissing tot het (grotendeels) afwijzen van de onderzoekswensen. Uit de bewoordingen van de motivering is op dit moment dan ook niet af te leiden dat de rechters in een later stadium niet meer open zullen staan voor argumenten van de verdediging waarmee zij een afwijking van het vertrouwensbeginsel zouden willen bepleiten. Het blijft voor de rechters mogelijk om in hun eindbeslissing dit vertrouwensbeginsel ter zijde te schuiven, indien daarvoor gronden zijn. Voor de nadere motivering van de rechters waarom zij in het door verzoeker aangevoerde geen aanleiding hebben gezien de verzochte onderzoekswensen toe te staan, moet verzoeker wachten op hetgeen daarover in het nog op te maken proces-verbaal zal worden opgenomen.
4.5
In het licht van alle omstandigheden van het geval kan, naar objectieve maatstaven gemeten, dan ook niet worden geconcludeerd dat de motivering van de beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters. Dit geldt te meer, nu – zoals van tevoren met de raadslieden is besproken - de uitgewerkte motivering nog moet worden gegeven.
4.6
Zodoende is niet gebleken dat de vrees van verzoeker dat de rechters jegens hem vooringenomen zijn objectief is gerechtvaardigd.
4.7
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. I.M. Bilderbeek, voorzitter, mr. S.P. Pompe en mr. C.M. Degenaar, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 24 oktober 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen rechtsmiddel open.