ECLI:NL:RBAMS:2022:6948

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
13/751956-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en strafovername

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden, opgelegd voor deelneming aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij niet zijn recht van verblijf verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon blijft in gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751956-19
RK nummer: 22/4549
Datum uitspraak: 17 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 augustus 2019 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de
aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1969,
wonende op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgement, te weten:
Judgement of the Regional Court in Poznań of 25 November 2013, file reference XVI K 13/10 amended by the judgement of the Court of Appeal in Poznań of 24 March 2015, file reference II Aka 216/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De rechtbank kan in dit geval niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of het vonnis in eerste aanleg en/of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Het vonnis met zaaknummer [nummer 1]
Volgens het EAB is de opgeëiste persoon in persoon verschenen op de eerste terechtzitting en heeft hij de vastgestelde data van de aankomende zittingen erkend. Hij is daarbij ervan in kennis gesteld dat er een beslissing kan worden genomen indien hij niet bij het proces verschijnt. Tijdens de procedure in eerste aanleg is de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg, nu de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a en b, OLW zich voordoen.
Het arrest met zaaknummer [nummer 2]
Volgens het EAB is de opgeëiste persoon in persoon opgeroepen om bij de behandeling van het hoger beroep aanwezig te zijn. Hij is daarbij ervan in kennis gesteld dat er een beslissing kan worden genomen indien hij niet bij het proces verschijnt. De opgeëiste persoon is niet verschenen bij de behandeling van het hoger beroep. Tijdens de procedure in hoger beroep is de opgeëiste persoon wel vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat, hetgeen de opgeëiste persoon ook heeft bevestigd. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde ten aanzien van het arrest, nu de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a en b, OLW zich voordoen.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en heeft hiertoe stukken overgelegd. Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken door de raadsman te laat zijn aangeleverd en niet kunnen worden meegenomen in deze procedure. Primair dient de overlevering te worden toegestaan. Subsidiair, indien de gelijkstellingstukken worden meegenomen, kan de opgeëiste persoon gelijk worden gesteld met een Nederlander en dient de overlevering te worden geweigerd met overname van de straf door Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert allereerst dat de raadsman de gelijkstellingsstukken eerst twee dagen voor de zitting bij de rechtbank heeft ingediend. Op grond van artikel 6a, negende lid, OLW dienen bewijsstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer
tijdigvoorafgaand aan het verhoor aan de rechtbank te worden overlegd. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting redelijk geacht [2] . De raadsman heeft de gelijkstellingsstukken dus te laat ingediend.
Nu het echter om een beperkt aantal stukken gaat en deze stukken dermate overzichtelijk zijn dat de rechtbank deze, ondanks dat zij te laat zijn overgelegd, voorafgaand aan de zitting heeft kunnen bestuderen, alsmede er reeds een IND-bevraging beschikbaar is, zal de rechtbank de gelijkstellingstukken in dit geval toch in behandeling nemen.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
Uit de door de raadsman overgelegde inkomensgegevens - waaronder de (voorlopige) aanslagen van de Belastingdienst van 2016 tot en met 2022 - blijkt van reële en daadwerkelijke arbeid. Verder volgt uit de overgelegde stukken met betrekking tot het koophuis in [plaats] dat de opgeëiste persoon sinds 2019 op de [adres] woont. Hoewel niet uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon ook op dit adres staat ingeschreven, blijkt uit de stukken van de Belastingdienst dat deze wel naar dit adres zijn opgestuurd en kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon sinds september 2019 op dit adres woonachtig is. Uit de hoogte van het door de opgeëiste persoon genoten inkomen over de jaren 2016, 2017 en 2018 en de adressering van de stukken van de belastingdienst in die jaren op een adres in Aalsmeer, leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon in de jaren 2016, 2017 en 2018 ook al in Nederland moet hebben verbleven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Verder moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In de brief van 31 oktober 2022 heeft de IND meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de tweede voorwaarde is daarmee voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De onder 4. weergegeven feiten kunnen naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
en
witwassen
Uit de hiervoor weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
2.Zie o.a. rechtbank Amsterdam, 14 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2322.