Overwegingen
1. De Volkskrant heeft met een brief van 24 februari 2022 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Hierin verzoekt zij om openbaarmaking van communicatie die is uitgewisseld tussen (leden van) de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 en het ministerie over de periode mei 2021 tot en met 24 februari 2022. De minister heeft op dat verzoek nog niet beslist.
2. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. De minister moet dus met toepassing van de Woo op het verzoek van de Volkskrant beslissen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden, dat de Volkskrant de minister na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken later in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn dan de standaardtermijn van twee weken rechtvaardigen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de onbetwist door de minister genoemde zeer hoge instroom van corona gerelateerde verzoeken en beperkte personele capaciteit bij zijn ministerie om tijdig op Wob-en Woo-verzoeken te beslissen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welke termijn de minister alsnog op het verzoek moet beslissen.
7. De minister hanteert een gefaseerde aanpak voor de openbaarmaking van documenten uit de coronacrisisperiode, een aanpak waarmee gecategoriseerd op onderwerp documenten openbaar worden gemaakt waarmee een zo groot mogelijke groep aan verzoekers wordt bediend. De minister heeft erop gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een tweetal uitspraken heeft geoordeeld dat de gefaseerde aanpak in overeenstemming is met de Wob.De minister heeft verder toegelicht dat alleen zeer specifieke verzoeken die relatief eenvoudig te ontsluiten zijn en waarvoor een voldoende capaciteit kan worden vrijgemaakt, op traditionele wijze worden afgedaan. De minister heeft het verzoek van de Volkskrant ingedeeld in de categorie ‘Digitale Middelen’. Voor deze categorie en voor het tijdvak van het verzoek beslist de minister door middel van een tiental besluiten, te beginnen met een eerste deelbesluit in januari 2023 en eindigend met een laatste deelbesluit, dat naar verwachting in maart 2024 zal worden genomen. De minister stelt dat de maximale capaciteit, zowel qua mensen als (technische)middelen, op dit moment wordt benut en dat uitbreiding van die capaciteit, en daarmee nog snellere besluitvorming, niet haalbaar is. De minister vraagt de rechtbank daarom om de door hem voorgenomen planning te volgen bij het vaststellen van de nadere termijn.
8. De Volkskrant verzet zich tegen gefaseerde afdoening van het verzoek. De Volkskrant betoogt dat door deze werkwijze concrete verzoeken versnipperd worden beantwoord met verschillende deelbesluiten die maanden of jaren na elkaar worden gepubliceerd. Dit ondermijnt het maatschappelijk belang van actuele journalistiek. De Volkskrant wil daarom graag dat haar verzoek op traditionele wijze wordt afgehandeld.
9. Los van de vraag of het verzoek van de Volkskrant al dan niet terecht in de gefaseerde aanpak is beland, geldt dat de minister binnen een redelijke termijn op het verzoek moet beslissen. De beslistermijn mag daarbij niet langer zijn dan strikt noodzakelijk. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het niet mogelijk is om eerder te beslissen dan volgens het schema van de gefaseerde aanpak, omdat de volledige capaciteit aan mensen en middelen op dit moment wordt benut om te beslissen op verzoeken waarbij rechtbanken nadere termijnen hebben bepaald.
10. De rechtbank volgt de Volkskrant. Weliswaar heeft de minister duidelijk gemaakt dat de vele Wob- en Woo-verzoeken hem voor problemen stellen, maar hij heeft niet aangetoond dat deze het feitelijk onmogelijk maken eerder te beslissen. Gezien het maatschappelijk belang van actuele journalistiek en gezien het wettelijke uitgangspunt van beslissen binnen twee weken had dit wel van de minister mogen worden verwacht. Met de toelichting is duidelijk geworden dat de minister wel keuzes maakt. Het is echter niet inzichtelijk geworden hoe die keuzes tot stand komen en hoe de belangen van alle verzoekers daarin worden meegewogen, terwijl de minister wel zegt daarmee juist rekening te (willen) houden. Bij gebrek aan transparantie is niet toetsbaar of de minister al het mogelijke onderneemt om volledig te beslissen op het verzoek van de Volkskrant.
11. Het tijdpad om volledig op het verzoek te beslissen wordt door de minister momenteel op tweeëneenhalf jaar na ontvangst van het verzoek geschat, en is daarmee naar het oordeel van de rechtbank onredelijk lang. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de minister op te dragen uiterlijk op 24 februari 2023 volledig op het verzoek te beslissen. Dat is één jaar na het verzoek. De rechtbank laat aan de minister ruimte om de besluitvorming al dan niet gefaseerd af te doen binnen de door de rechtbank vastgestelde beslistermijn.
12. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen, zoals door de Volkskrant is verzocht.
13. Omdat het beroep gegrond is, draagt de rechtbank de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de Volkskrant te vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.