ECLI:NL:RBAMS:2022:6876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
AMS 22/3638
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming inzake informatieverzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 21 november 2022, wordt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgedragen om op korte termijn te beslissen op vier verzoeken om informatie die zijn ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet open overheid (Woo). De Volkskrant B.V. had op 27 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar Woo-verzoek, dat betrekking had op de openbaarmaking van app-verkeer tussen de Minister-president en de minister van Volksgezondheid over een specifieke periode. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat er bijzondere omstandigheden zijn die een langere beslistermijn rechtvaardigen, maar dat de gefaseerde afdoening van het verzoek niet terecht is. De rechtbank oordeelt dat de minister het verzoek op traditionele wijze moet afhandelen en dat de beslistermijn niet langer mag zijn dan strikt noodzakelijk. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 365,- aan de Volkskrant te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3638

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2022 in de zaak tussen

de besloten vennootschap de Volkskrant B.V., te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: E.T. Verwiel)
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.P.A. ter Schure).
Partijen worden hierna aangeduid als de Volkskrant en de minister.

Procesverloop

De Volkskrant heeft op 27 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
De Volkskrant heeft op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers AMS 22/3634, 22/3635, en 22/3636. De Volkskrant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Met gemachtigde is zijn collega
[naam] verschenen.

Overwegingen

1. De Volkskrant heeft met een brief van 30 mei 2022 een Woo-verzoek ingediend. Hierin verzoekt zij om openbaarmaking van het app-verkeer tussen de Minister-president en de minister van Volksgezondheid over de periode december 2019 tot en met 11 juni 2020. De minister heeft op dat verzoek nog niet beslist.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden, dat de Volkskrant de minister na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken later in beroep is gegaan.
4. Het beroep is dus gegrond.
5. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn dan de standaardtermijn van twee weken rechtvaardigen [3] . De rechtbank betrekt bij haar oordeel de onbetwist door de minister genoemde zeer hoge instroom van corona gerelateerde verzoeken en beperkte personele capaciteit bij zijn ministerie om tijdig op Wob- [4] en Woo-verzoeken te beslissen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welke termijn de minister alsnog op het verzoek moet beslissen.
6. De minister hanteert een gefaseerde aanpak voor de openbaarmaking van documenten uit de coronacrisisperiode, een aanpak waarmee gecategoriseerd op onderwerp documenten openbaar worden gemaakt waarmee een zo groot mogelijke groep aan verzoekers wordt bediend. De minister heeft erop gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een tweetal uitspraken heeft geoordeeld dat de gefaseerde aanpak in overeenstemming is met de Wob. [5] De minister heeft verder toegelicht dat alleen zeer specifieke verzoeken die relatief eenvoudig te ontsluiten zijn en waarvoor een voldoende capaciteit kan worden vrijgemaakt, op traditionele wijze worden afgedaan. De minister heeft gepland op het verzoek te beslissen met een drietal deelbesluiten, te beginnen met een eerste deelbesluit in september 2022 en de volgende twee deelbesluiten in december 2022. Een relevant gegeven hierbij is dat de minister de chatberichten tot voor kort nog niet heeft kunnen betrekken bij de beoordeling van Woo-verzoeken, omdat deze berichten nog niet waren verzameld en gerubriceerd. De planning wordt niet gehaald. Het eerste deelbesluit wordt nu verwacht op 15 december 2022. De minister heeft toegelicht dat het gaat om een omvangrijk, technisch complex proces, onder meer vanwege de niet gestructureerde aard van de informatiestroom. Daarbij wordt het app-verkeer niet als afzonderlijke berichten ontsloten, maar als grote bestanden van meerdere berichten, die handmatig door een jurist moeten worden doorzocht. De minister stelt dat de maximale capaciteit, zowel qua mensen als (technische)middelen, op dit moment wordt benut en dat uitbreiding van die capaciteit, en daarmee nog snellere besluitvorming, niet haalbaar is. De minister heeft verder toegelicht dat bij het bepalen van de duur van de besluitvormingsprocedure hij rekening houdt met uitspraken van (andere) rechtbanken over het niet tijdig beslissen op andere verzoeken. De minister vraagt de rechtbank daarom om de door hem voorgenomen planning te volgen bij het vaststellen van de nadere termijn.
7. De Volkskrant verzet zich tegen gefaseerde afdoening van het verzoek. De Volkskrant betoogt dat door deze werkwijze concrete verzoeken versnipperd worden beantwoord over verschillende deelbesluiten die maanden of jaren na elkaar worden gepubliceerd. Dit ondermijnt het maatschappelijk belang van actuele journalistiek. Verder stelt de Volkskrant dat haar is medegedeeld dat op communicatie tussen kabinetsleden een weigeringsgrond van toepassing is, dat die communicatie om die reden niet wordt vrijgegeven, maar dat daarover nog geen enkel appellabel besluit bekend is gemaakt. De Volkskrant wil daarom dat haar verzoek op traditionele wijze wordt afgehandeld binnen een zo kort mogelijke termijn.
8. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van de minister dat in de eerste plaats is gezocht op een afzonderlijke server waarop alle verzamelde chatverkeer van het ministerie bijeen is gebracht. Dit betekent dat de omvang van het verzoek aanvankelijk als groot is beoordeeld en het verzoek om die reden in de gefaseerde afdoening is geplaatst. Toetsend aan de criteria voor gefaseerde afdoening, is de rechtbank niet overtuigd dat het verzoek terecht in de stroom voor gefaseerde afdoening is geplaatst, met name gezien de beperkte omvang van het verzoek, dat uitsluitend ziet op de communicatie tussen twee bewindspersonen. De beantwoording van de minister op de zitting van vragen van de rechtbank op dit punt heeft ook niet tot helderheid hierover geleid. Daarbij is van belang dat gefaseerde besluitvorming een uitzondering is op het beginsel van onmiddellijke openbaarmaking en de minister om die reden moet onderbouwen waarom voor gefaseerde afdoening is gekozen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister het verzoek op traditionele wijze moet afdoen. De beslistermijn mag daarbij niet langer zijn dan strikt noodzakelijk. Weliswaar heeft de minister duidelijk gemaakt dat de vele Wob- en Woo-verzoeken hem voor problemen stellen, maar hij heeft niet aangetoond dat deze het feitelijk onmogelijk maken eerder te beslissen. Gezien het grote belang dat gemoeid is met vrije nieuwsgaring en gezien het wettelijke uitgangspunt van beslissing binnen twee weken had dit wel van de minister mogen worden verwacht.
9. Gezien de relatief beperkte omvang van het verzoek ziet de rechtbank om pragmatische redenen voor de niet gefaseerde afdoening aanleiding bij de planning van het eerste deelbesluit aan te haken en minister op te dragen uiterlijk op die datum, dus op
15 december 2022, volledig op het verzoek te beslissen.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 15.000,-.
11. Omdat het beroep gegrond is, draagt de rechtbank de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de Volkskrant te vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt de minister op uiterlijk op
  • bepaalt dat de minister aan de Volkskrant een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,‑;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € € 365,- aan de Volkskrant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, voorzitter, en mrs. H.J. Tijselink en
F.L. Bolkestein, leden, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
4.Wet openbaarheid van bestuur.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 en de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348.