ECLI:NL:RBAMS:2022:6701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
13/752004-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in verband met gelijkstelling met een Nederlander

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook gekeken naar de grondslag en inhoud van het EAB, waarin melding wordt gemaakt van een vonnis van 24 januari 2012, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van één jaar en tien maanden is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a OLW, omdat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en de verwachting bestaat dat hij zijn recht op verblijf in Nederland niet verliest door de opgelegde straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752004-19
RK nummer: 19/6558
Datum uitspraak: 16 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
17 april 2019 door de
Circuit Court in Gorzów Wielkopolski Second Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
verblijvend aan het adres: [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2022, maar is toen voor bepaalde tijd aangehouden om de opgeëiste persoon in staat te stellen aanvullende stukken te laten overleggen in het kader van zijn beroep op gelijkstelling.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 2 november 2022. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B. Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Provincial Court in Gorzów Wielkopolskivan 24 januari 2012 met referentie
VII K 126/09.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Op de zitting heeft de opgeëiste persoon bevestigd aanwezig te zijn geweest op de zittingen en bij de uitspraak.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
De rechtbank stelt vast dat er een discrepantie bestaat tussen de vertaalde Nederlandse en de originele Poolse versie van het EAB. In de originele versie is wél een lijstfeit aangekruist, in de vertaalde versie niet. De rechtbank gaat uit van de originele Poolse versie, waarin is aangekruist dat de feiten vallen onder nummer 20 van de genoemde lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De volgende door de raadsman overgelegde stukken acht de rechtbank relevant voor het beoordelen van de vraag of is voldaan aan de eerste voorwaarde:
- de jaaropgaven over de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021;
- verschillende loonstroken waaruit blijkt dat op het loon van de opgeëiste persoon premies zijn ingehouden voor ‘GWL’ en ‘HV’ (de rechtbank begrijpt: ‘gas, water en licht’ en ‘huisvesting’).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van gelijkstelling en dat de overlevering om die reden moet worden geweigerd, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten.
De officier van justitie merkt op dat de gelijkstellingsstukken door de raadsman te laat zijn aangeleverd en dat er daarnaast ook geen toelichting is verstrekt bij de vele overlegde documenten. De officier van justitie geeft aan zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank voor zover dat een inhoudelijke beoordeling van de stukken betreft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank (sinds april 2021 bovendien wettelijk verankerd in artikel 6a, negende lid, OLW) stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling
tijdigdienen te worden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een termijn van uiterlijk 10 dagen voorafgaand aan de zitting in beginsel redelijk is, zodat de stukken door de rechtbank en de officier van justitie kunnen worden bestudeerd en de officier van justitie nog in de gelegenheid is vragen te stellen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting dat de opgeëiste persoon al dan niet het recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, zoals bepaald in artikel 6a, negende lid, OLW. [1]
In dit geval heeft de raadsman de gelijkstellingsstukken vijf dagen voorafgaand aan de zitting ingediend. De omvangrijke set stukken, meer dan 500 documenten, zijn weliswaar niet voorzien van een begeleidend schrijven waarin onder meer is weergegeven wat de inkomsten per jaar waren, maar zijn wel inzichtelijk in mappen gesorteerd per jaar aangeleverd. De officier van justitie is voorts in de gelegenheid geweest om de IND zoals hiervoor bedoeld te bevragen. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de aangeleverde gelijkstellingsstukken, ondanks hetgeen de officier van justitie daarover naar voren heeft gebracht, niet buiten beschouwing laten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bovengenoemde stukken blijkt dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Er is sprake van een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste vijf jaren. Het inkomen van de opgeëiste personen is daarbij voor elk van de jaren ruim hoger dan 50% van de bijstandsnorm.
Aan de eerste voorwaarde is aldus voldaan.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan. Dit blijkt uit een verklaring van de IND van
2 november 2022. De IND acht een verblijfsbeëindiging ten gevolge van de opgelegde straf niet aan de orde.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Naar Nederlands recht kunnen de feiten als volgt gekwalificeerd worden:
Feit 1 t/m 10
telkens: medeplegen van oplichting
Feit 11
opzetheling, meermalen gepleegd
Uit deze Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 326 en 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Gorzów Wielkopolski Second Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[naam opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. rechtbank Amsterdam 1 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8945.