ECLI:NL:RBAMS:2022:6698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
13/192452-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Tsjechië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld na een uitgebreide procesgang die begon op 5 oktober 2022. De opgeëiste persoon, geboren in de voormalige Sovjet-Unie, werd gezocht voor het uitzitten van een vrijheidsstraf van 30 maanden voor ontvoering en afpersing. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de overlevering niet in strijd is met de rechten op 'family life' of het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de kinderen van de opgeëiste persoon niet zwaarder wegen dan de ernst van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, aangezien de Tsjechische autoriteiten bevestigden dat hij de persoon is die gezocht wordt. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/192452-22
RK nummer: 22/3817
Datum uitspraak: 16 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
27 januari 2021 door
the Municipal Court in Prague(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalige Sovjet-Unie) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2022. De behandeling van de zaak is vervolgens voor bepaalde tijd aangehouden, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Op de openbare zitting van 27 oktober 2022 is de behandeling van de vordering voortgezet en weer voor bepaalde tijd aangehouden, omdat een tolk in de verkeerde taal was opgeroepen.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 2 november 2022. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Oekraïense taal.
Op de openbare zitting van 5 oktober 2022 is de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd op grond van het derde lid van dit artikel. De termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken op 5 november 2022. Sinds
5 november 2022 bestaat dus geen grondslag meer voor de overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist en dat de opgeëiste persoon de Oekraïense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the Municipal Court in Praguevan
19 december 2017 met referentie
47 T 2/2009,
in connection with the resolution of the High Court in Praguevan 11 september 2018 met referentie
10 To 48/2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) de betreffende uitspraak na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke arrest en;
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende verklaard:
“the person was not personally served with the decision, but
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender, and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and the person will be informed of the time frame within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 8 days.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. Om die reden doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 16 en 21, te weten (respectievelijk):
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
racketeering en afpersing
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Tsjechië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Beroep op evenredigheid in het licht van het recht op ‘family life’

Standpunt van de raadsvrouw
5.1.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het toestaan van de overlevering in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en de artikelen 7, 24, tweede lid, en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De belangen van de kinderen van de opgeëiste persoon, die vanwege de oorlog in Oekraïne naar Nederland zijn gekomen, dienen voorop te staan. De opgeëiste persoon moet bij zijn gezin kunnen blijven om er voor zijn drie minderjarige kinderen te kunnen zijn. Bij deze stand van zaken is overlevering niet evenredig, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
5.2.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht dat is vastgelegd in artikel 8 EVRM volgens vaste jurisprudentie kan worden doorbroken door de overleveringsprocedure. Gelet op de ernst van de feiten is het evenredig dat door de Tsjechische autoriteiten een EAB is uitgevaardigd.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van de opgeëiste persoon op de openbare zitting van 2 november 2022 vast dat hij niet vanwege de oorlog uit Oekraïne is vertrokken, maar op 20 februari 2022 naar Duitsland is gegaan om daar te gaan werken. Op dat moment was zijn familie nog in Oekraïne. De familie van de opgeëiste persoon is op 10 maart 2022 vanuit Kiev in Nederland aangekomen, toen de bombardementen en beschietingen daar begonnen.
5.3.2.
De rechtbank overweegt dat de inbreuk op het recht op
family lifevan de opgeëiste persoon, zoals dat is neergelegd in artikel 7 Handvest, op grond van artikel 52 Handvest gerechtvaardigd is. Gelet op het feit dat zowel de opgeëiste persoon als zijn familie zich in Nederland bevinden en dat vanzelfsprekend ook Tsjechië valt onder de werkingssfeer van het Europese recht, is artikel 52 Handvest in de situatie van de opgeëiste persoon onverminderd van toepassing. De rechtbank heeft weliswaar oog voor de humanitaire crisis die zich momenteel voltrekt in Oekraïne, maar vanuit Nederland bezien is de situatie van de opgeëiste persoon niet wezenlijk anders dan die van andere opgeëiste personen op wier recht op
family lifeeen inbreuk wordt gemaakt als gevolg van de overleveringsprocedure. De rechtbank is daarom van oordeel dat de overlevering een gerechtvaardigde en evenredige inbreuk vormt op het recht op
family lifevan de opgeëiste persoon dat is neergelegd in artikel 7 Handvest. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat in de context van een overleveringsprocedure het waarborgen van de rechten van het kind, zoals neergelegd in artikel 24 Handvest, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de uitvaardigende lidstaat is, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat deze lidstaat het Unierecht en dus de grondrechten eerbiedigt. [1]
5.3.3.
Het verweer slaagt niet.

6.Artikel 11: het recht op een eerlijk proces

Standpunt van de raadsvrouw
6.1.1.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat om meerdere redenen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces. Primair zou dat volgens de raadsvrouw op grond van artikel 11 OLW moeten leiden tot weigering van de overlevering. Subsidiair heeft zij in overweging gegeven over een aantal, hieronder nader te noemen, onderwerpen prejudiciële vragen te stellen.
6.1.2.
De schending van het recht op een eerlijk proces is allereerst gelegen in de omstandigheid dat het verzoek dat door de verdediging is gedaan op grond van artikel 21a OLW niet geleid heeft tot het door de uitvaardigende justitiële autoriteit aanwijzen van een advocaat die op toevoegingsbasis kan assisteren in de Nederlandse overleveringsprocedure. Tsjechië heeft aangegeven zelf geen advocaat te zullen aanstellen en heeft volstaan met het verstrekken van een lijst met advocaten. Het verstoken blijven van hulp van een advocaat uit de verzoekende staat vanwege het niet kunnen betalen van een advocaat, betreft een fundamenteel gebrek. In het kader hiervan heeft de raadsvrouw verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verhouding van deze gang van zaken met het Europese recht, meer specifiek artikel 47 Handvest en richtlijn 2013/48 van 22 oktober 2013.
6.1.3.
Ook dreigt een schending van het recht op een eerlijk proces tijdens de verdere procedure in Tsjechië, nu de gebreken die zich nu al voordoen ten aanzien van het recht op rechtsbijstand tijdens de Nederlandse overleveringsprocedure, zich mogelijk ook in Tsjechië zullen manifesteren. Het is onduidelijk of en hoe het recht op rechtsbijstand en het recht op een eerlijk proces in zijn algemeen na de overlevering door Tsjechië geëffectueerd zullen gaan worden. Voor het geval de rechtbank de overlevering toestaat, heeft de raadsvrouw verzocht om als voorwaarde op te nemen dat in het kader van het recht op kosteloze rechtsbijstand in Tsjechië dezelfde advocaat wordt aangesteld die inmiddels op betalende basis door de opgeëiste persoon in verband met de overleveringsprocedure in de arm genomen is. Op die manier zou de opgeëiste persoon gecompenseerd kunnen worden voor de door hem inmiddels, ten onrechte, gemaakte kosten.
6.1.4.
Ten slotte is de schending van het recht op een eerlijk proces gelegen in het feit dat voor de opgeëiste persoon na overlevering op basis van de afgegeven verzetgarantie slechts appel tegen het gewezen arrest open staat. Dit betekent concreet voor hem dat nog maar één feitelijke instantie in Tsjechië open staat. Dit verhoudt zich niet tot een recente uitspraak van het mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 2 september 2022. [2] Daaruit volgt dat een persoon die in eerste aanleg is vrijgesproken en in appel wordt veroordeeld, het recht moet hebben om zijn veroordeling opnieuw te laten beoordelen door een hoger rechtscollege. Ook ten aanzien van dit punt heeft de raadsvrouw verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie.
Standpunt van de officier van justitie
6.2.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een schending van het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon geen sprake is. De bepaling zoals neergelegd in artikel 21a OLW betreft een inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting. Aan de inspanningsverplichting heeft het openbaar ministerie voldaan. Verder heeft de opgeëiste persoon in Tsjechië na overlevering recht op kosteloze rechtsbijstand, nu ook Tsjechië is aangesloten bij het EVRM en nu de relevante Europese richtlijnen ook in Tsjechië van toepassing zijn. Op dat recht kan hij na overlevering in Tsjechië een beroep doen. Ten slotte hoeft aan de verzetgarantie niet getwijfeld te worden en heeft de opgeëiste persoon na overlevering in Tsjechië recht op een nieuw proces.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw dat een reëel gevaar bestaat dat het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 47 Handvest, na overlevering wordt geschonden als een beroep op artikel 11 OLW. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat ten aanzien van Tsjechië geen sprake is van een
algemeenreëel gevaar van schending van dat grondrecht. Evenmin zijn objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op grond waarvan een dergelijk gevaar (op dit moment) kan worden aangenomen. Dat wat de raadsvrouw heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, nu het standpunt van de raadsvrouw het individuele geval van de opgeëiste persoon betreft. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gefinancierde rechtsbijstand
6.3.2.
De rechtbank stelt met de officier van justitie allereerst voorop dat artikel 21a OLW een inspanningsverplichting betreft en geen resultaatverplichting. Vast staat dat aan die inspanningsverplichting door het openbaar ministerie is voldaan. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verzoek om prejudiciële vragen te stellen, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een zogeheten
‘acte claire’, inhoudende dat niet getwijfeld hoeft te worden aan de uitleg van het relevante Unierecht. [3] Uit artikel 47 Handvest, in samenhang bezien met artikel 5, lid 2, van richtlijn 2016/1919 van 26 oktober 2016 en artikel 10, lid 4, 5 en 6 van richtlijn 2013/48 van 22 oktober 2013 volgt dat het recht op gefinancierde rechtsbijstand geen onvoorwaardelijk recht is. Daarnaast volgt uit artikel 11 van richtlijn 2013/48 van 22 oktober 2013 dat het nationale recht inzake rechtsbijstand onverlet blijft. Mogelijk is de in het kader van artikel 21a OLW bedoelde rechtsbijstand in Tsjechië (voor de opgeëiste persoon al dan niet in verband met zijn draagkracht) niet kosteloos. Het is niet aan de rechtbank om hier een oordeel over te vellen, nu dit een Tsjechische aangelegenheid betreft.
Aanstelling raadsman in Tsjechie
6.3.3.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verzoek om de reeds door de opgeëiste persoon in de arm genomen Tsjechische advocaat door Tsjechië in de vorm van een voorwaarde in de uitspraak aan te laten stellen, nu de Overleveringswet geen grondslag biedt voor een dergelijk voorbehoud.
Ontoereikende verzetgarantie
6.3.4.
Ook het standpunt van de raadsvrouw dat inhoudt dat de in de verzetgarantie geboden mogelijkheid tot hoger beroep een schending van het recht op een eerlijk proces inhoudt, volgt de rechtbank niet. De overlevering geschiedt volgens het Unierecht. De verzetgarantie, zoals die ook in de onderhavige zaak is afgegeven, is een figuur die in dit Unierecht wordt erkend. De rechtbank verwijst naar wat hierover onder overweging 3 door de rechtbank is overwogen. Ook ten aanzien van dit punt is de rechtbank daarom van oordeel dat sprake is van de eerdergenoemde
‘acte claire’. De recente uitspraak van het VN-mensenrechtencomité maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat in de zaak van de opgeëiste persoon sprake is van een vrijspraak in eerste aanleg, gevolgd door een veroordeling in hoger beroep, zodat de zaak van de opgeëiste persoon verschilt van de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van het
VN-mensenrechtencomité. Dit betekent dat het stellen van prejudiciële vragen niet noodzakelijk is en dat de rechtbank dus ook ten aanzien van dit punt geen aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen, zoals door de raadsvrouw verzocht.
6.3.5.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een (dreigende) schending van het recht op een eerlijk proces. Het verweer wordt verworpen.

7.Onschuldverweer

Standpunt van de raadsvrouw
7.1.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat sprake is van een evidente persoonsverwisseling. Er bestaat onduidelijkheid over de spelling van de achternaam van de opgeëiste persoon. Op zijn paspoort wordt de achternaam van de opgeëiste persoon gespeld als ‘ [naam] ’, het EAB vermeldt ‘ [opgeëiste persoon] ’. Ook de in het EAB vermelde geboorteplaats, [geboorteplaats] , komt niet overeen met de geboorteplaats zoals die vermeld staat op het paspoort en het rijbewijs van de opgeëiste persoon, namelijk: [plaatsnaam] . Nu de opgeëiste persoon het feitencomplex dat aan de veroordeling ten grondslag ligt, ten stelligste ontkent, hij tijdens het voorbereidend onderzoek niet is aangehouden noch verhoord en verder van hem geen DNA-sporen zijn aangetroffen, is een persoonsverwisseling aannemelijk. In dit kader heeft de raadsvrouw opnieuw een aanhoudingsverzoek gedaan om de opgeëiste persoon in staat te stellen om met zijn Tsjechische advocaat ten behoeve van de overleveringsprocedure hierover opheldering te verkrijgen.
Standpunt van de officier van justitie
7.2.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie die op 20 en 21 oktober 2022 verstrekt is, duidelijk heeft aangegeven dat het de opgeëiste persoon is die door Tsjechië gezocht wordt. Van dit standpunt moet worden uitgegaan. Het is verder niet aan de rechtbank om deze informatie inhoudelijk te beoordelen.
Oordeel van de rechtbank
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit eerdere uitspraken volgt dat het beoordelen van een onschuldverweer geen plaats heeft binnen de overleveringsprocedure. De artikelen die zien op het onschuldverweer, te weten artikel 26, vierde lid en artikel 28, tweede lid, OLW, zijn naar het oordeel van de rechtbank in strijd met Kaderbesluit 2002/584/JBZ. [4] Een onschuldverweer kan in bijzondere gevallen – namelijk wanneer de rechtbank naar aanleiding van het verweer van oordeel is dat de opgeëiste persoon het feit niet kan hebben gepleegd – wel worden voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit kan hoogstens leiden tot een
niet-ontvankelijkheidsverklaring van de officier van justitie, wanneer de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB naar aanleiding van het onschuldverweer intrekt.
7.4.
De rechtbank overweegt dat de onduidelijkheid over de spelling van de achternaam van de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak is voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 en 21 oktober, laten de Tsjechische autoriteiten weten dat de opgeëiste persoon inderdaad de persoon is die gezocht wordt. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van deze informatie moet worden uitgegaan.
7.5.
Gelet op het bovenstaande slaagt het onschuldverweer niet. De rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet in het verzoek tot aanhouding dat zij in dit kader heeft gedaan. Standpunten die zien op de vermeende onschuld van de opgeëiste persoon, zijn bij uitstek punten die na overlevering in het Tsjechische proces aan de orde kunnen worden gesteld.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Municipal Court in Prague(Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 23 januari 2018, C-367/16, ECLI:EU:C:2018:27 (
2.Zie CCPR/C/135/D/3256/2018 en artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).
3.Europese Hof van Justitie 6 oktober 1982, C-283/81.
4.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340, rechtsoverweging 6.3.