Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
27 januari 2021 door
the Municipal Court in Prague(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
5 november 2022 bestaat dus geen grondslag meer voor de overleveringsdetentie.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
judgement of the Municipal Court in Praguevan
19 december 2017 met referentie
47 T 2/2009,
in connection with the resolution of the High Court in Praguevan 11 september 2018 met referentie
10 To 48/2018.
4.Strafbaarheid
5.Beroep op evenredigheid in het licht van het recht op ‘family life’
family lifevan de opgeëiste persoon, zoals dat is neergelegd in artikel 7 Handvest, op grond van artikel 52 Handvest gerechtvaardigd is. Gelet op het feit dat zowel de opgeëiste persoon als zijn familie zich in Nederland bevinden en dat vanzelfsprekend ook Tsjechië valt onder de werkingssfeer van het Europese recht, is artikel 52 Handvest in de situatie van de opgeëiste persoon onverminderd van toepassing. De rechtbank heeft weliswaar oog voor de humanitaire crisis die zich momenteel voltrekt in Oekraïne, maar vanuit Nederland bezien is de situatie van de opgeëiste persoon niet wezenlijk anders dan die van andere opgeëiste personen op wier recht op
family lifeeen inbreuk wordt gemaakt als gevolg van de overleveringsprocedure. De rechtbank is daarom van oordeel dat de overlevering een gerechtvaardigde en evenredige inbreuk vormt op het recht op
family lifevan de opgeëiste persoon dat is neergelegd in artikel 7 Handvest. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat in de context van een overleveringsprocedure het waarborgen van de rechten van het kind, zoals neergelegd in artikel 24 Handvest, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de uitvaardigende lidstaat is, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat deze lidstaat het Unierecht en dus de grondrechten eerbiedigt. [1]
6.Artikel 11: het recht op een eerlijk proces
algemeenreëel gevaar van schending van dat grondrecht. Evenmin zijn objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op grond waarvan een dergelijk gevaar (op dit moment) kan worden aangenomen. Dat wat de raadsvrouw heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, nu het standpunt van de raadsvrouw het individuele geval van de opgeëiste persoon betreft. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
‘acte claire’, inhoudende dat niet getwijfeld hoeft te worden aan de uitleg van het relevante Unierecht. [3] Uit artikel 47 Handvest, in samenhang bezien met artikel 5, lid 2, van richtlijn 2016/1919 van 26 oktober 2016 en artikel 10, lid 4, 5 en 6 van richtlijn 2013/48 van 22 oktober 2013 volgt dat het recht op gefinancierde rechtsbijstand geen onvoorwaardelijk recht is. Daarnaast volgt uit artikel 11 van richtlijn 2013/48 van 22 oktober 2013 dat het nationale recht inzake rechtsbijstand onverlet blijft. Mogelijk is de in het kader van artikel 21a OLW bedoelde rechtsbijstand in Tsjechië (voor de opgeëiste persoon al dan niet in verband met zijn draagkracht) niet kosteloos. Het is niet aan de rechtbank om hier een oordeel over te vellen, nu dit een Tsjechische aangelegenheid betreft.
‘acte claire’. De recente uitspraak van het VN-mensenrechtencomité maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat in de zaak van de opgeëiste persoon sprake is van een vrijspraak in eerste aanleg, gevolgd door een veroordeling in hoger beroep, zodat de zaak van de opgeëiste persoon verschilt van de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van het
VN-mensenrechtencomité. Dit betekent dat het stellen van prejudiciële vragen niet noodzakelijk is en dat de rechtbank dus ook ten aanzien van dit punt geen aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen, zoals door de raadsvrouw verzocht.
7.Onschuldverweer
niet-ontvankelijkheidsverklaring van de officier van justitie, wanneer de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB naar aanleiding van het onschuldverweer intrekt.
8.Slotsom
9.Toepasselijke wetsbepalingen
10.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
the Municipal Court in Prague(Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.