ECLI:NL:RBAMS:2022:6680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
C/13/712262 / HA ZA 22-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na sneeuwinval door ventilatieopeningen in loods

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Van der Horst B.V. en verschillende verzekeraars, waaronder Allianz Benelux N.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De eiseres, Van der Horst B.V., had schadevergoeding gevorderd voor schade aan opgeslagen hout in haar loods, veroorzaakt door sneeuw die tijdens een storm via ventilatieopeningen naar binnen was gewaaid. De verzekeraars weigerden dekking te verlenen, omdat zij van mening waren dat er geen onzekere gebeurtenis had plaatsgevonden die onder de verzekering viel.

De rechtbank oordeelde dat de schade aan het hout inderdaad het gevolg was van een gebeurtenis waarvan het voor partijen onzeker was dat daaruit schade zou ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de schade onder de dekking van de verzekering viel, omdat de sneeuw niet was binnengekomen door openstaande ramen of deuren, maar via de ventilatieopeningen, wat niet expliciet was uitgesloten in de polisvoorwaarden. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verzekeraars dat Van der Horst niet aan haar beredderingsplicht had voldaan, omdat niet was aangetoond dat het voor Van der Horst eenvoudig was geweest om de sneeuw te verwijderen.

De rechtbank heeft de verzekeraars veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke polisvoorwaarden en de uitleg daarvan in het licht van de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/712262 / HA ZA 22-22
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER HORST B.V.,
gevestigd te Giethoorn,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Kastelein te Groningen,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORINS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
BALOISE BELGIUM N.V.,
gevestigd te Antwerpen,
5. de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCE N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagden,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Van der Horst worden genoemd. Gedaagden zullen Allianz, Achmea, Corins, Baloise, respectievelijk Fatum worden genoemd en gezamenlijk Allianz c.s. of de verzekeraars.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding 23 december 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 augustus 2022 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van der Horst handelt in kwaliteitshout voor onder meer jachtbouw, meubelindustrie en interieurbouw ten behoeve waarvan zij beschikt over een droogloods met een oppervlakte van 3750 m². De loods bestaat uit twee gekoppelde loodsen, die zijn voorzien van een zadeldak. Tussen de beide loodsen, ter hoogte van de aansluiting van de daken, bevindt zich een kilgoot. De zijgevels van de loods bestaan over de gehele lengte uit verticaal latwerk met latten van ongeveer 10 tot 15 centimeter breed, die op een onderlinge afstand van 5 tot 20 millimeter van elkaar zijn aangebracht. De ruimtes tussen de latten vormen ventilatieopeningen die noodzakelijk zijn om voldoende ventilatie en een optimale luchtcirculatie in de droogloods te creëren. De luchtcirculatie is van groot belang voor het geleidelijk drogen van de houtvoorraad.
2.2.
In de loods, vlak achter de zijgevels, is de houdvoorraad ‘opgelat’ (opgestapeld). De stapels met dikke planken hout zijn een aantal meter hoog en liggen dicht tegen elkaar aan, zoals zichtbaar op onderstaande foto.
2.3.
Van der Horst heeft in augustus 2019 via de assurantiemakelaar Raetsheren van Orden bij Allianz c.s. een (brand)verzekering afgesloten waarop de Nederlandse Beursvoorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsschade (hierna: NBZB 2006) van toepassing zijn. De verzekering is een beurspolis. In de NBZB 2006 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Deze overeenkomst beantwoordt aan het vereiste van onzekerheid als bedoeld in artikel 7:925 BW, indien en voor zover de schade op vergoeding waarvan aanspraak wordt gemaakt, het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan, zoals bepaald in artikel 2.1 van deze
voorwaarden.
(…)
ARTIKEL 2 OMVANG VAN DE DEKKING
2.1
DEKKING
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade (…)indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het stuiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
(…)
2.2
GEVAREN/GEBEURTENISSEN
(…)
2.2.8.
WATER, STOOM, NEERSLAG, BLUSMIDDEL
(…)
2.2.8.3 Hagel of sneeuw, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken.
(…)”.
Op het polisblad staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Verzekeraar(s) 35,00% Allianz Nederland Corporate
25,00% Achmea Schadeverzekeringen NV (Avéro)
20,00% Corins B.V.
10,00% Baloise Insurance N.V.
vertegenwoordigd door Intermont Assuradeuren BV.
10,00% Fatum General Insurance NV.
vertegenwoordigd door Intermont Assuradeuren BV.”
2.4.
Op 7 februari 2021 heeft in Nederland de sneeuwstorm genaamd ‘Darcy’ gewoed en zijn forse sneeuwduinen ontstaan aan de zijkant van de loods. Onder invloed van de storm is de sneeuw vervolgens via de ventilatiegaten de loods in gewaaid en heeft zich opgehoopt op en tussen het opgeslagen hout.
2.5.
Op 10 februari 2021 heeft Van der Horst geconstateerd dat het hout in de loods was bedekt met een laag sneeuw. Van der Horst heeft geen maatregelen getroffen om de sneeuw van de houtvoorraad te verwijderen.
2.6.
Op 15 februari 2021 is de dooi ingetreden waardoor de sneeuw in de loods is gesmolten. Als gevolg hiervan is een grote hoeveelheid hout in de loods aangetast.
2.7.
Van der Horst heeft bij Allianz c.s. aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade aan het opgeslagen hout. Allianz c.s. hebben deskundige Lengkeek ingeschakeld om de oorzaak en de hoogte van de schade vast te stellen. Lengkeek heeft in haar rapport van 22 juli 2021 de schade als gevolg van het binnenwaaien van sneeuw door de ventilatiegaten van de loods vastgesteld op € 252.157,00. Allianz c.s. hebben geweigerd dit bedrag aan Van der Horst te vergoeden. Allianz c.s. hebben de schade als gevolg van het binnenkomen van smeltwater via de kilgoot ter hoogte van € 436.239,00 wel aan Van der Horst vergoed.

3.Het geschil

3.1.
Van der Horst vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Allianz te veroordelen tot betaling van € 101.538,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 88.254,95 vanaf 9 augustus 2021, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 13.283,75 vanaf 13 september 2021 tot aan de de dag der algehele voldoening;
II. Achmea te veroordelen tot betaling van € 72.527,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 63.039,25 vanaf 9 augustus 2021, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.488,39 vanaf 13 september 2021 tot de dag der algehele voldoening;
III. Corins te veroordelen tot betaling van € 58.022,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over €50.431,40 vanaf 9 augustus 2021, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.590,71 vanaf 13 september 2021 tot de dag der algehele voldoening;
IV. Baloise te veroordelen tot betaling van € 29.011,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.215,70 vanaf 9 augustus 2021, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.795,36 vanaf 13 september 2021, tot de dag der algehele voldoening;
V. Fatum te veroordelen tot betaling € 29.011,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.215,70 vanaf 9 augustus 2021, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.795,36 vanaf 13 september 2021 tot de dag der algehele voldoening;
VI. Allianz c.s. te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
Van der Horst heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Nu zich een gedekt evenement heeft voorgedaan, te weten schade als gevolg van sneeuw, heeft Van der Horst recht op uiterking onder de verzekering, behoudens een geslaagd beroep van Allianz c.s. op een uitsluitingsgrond. Daarvan is geen sprake en daarom moeten Allianz c.s. de gevorderde schadevergoeding aan haar voldoen. Dit bedrag is als volgt opbouwd: (i) € 252.157,00 aan schade en (ii) € 38.702,25 (exclusief btw) aan advocaatkosten.
3.3.
Allianz c.s. voeren verweer. Volgens Allianz c.s. is geen sprake van een onzekere gebeurtenis en is zij daarom niet gehouden tot het verlenen van dekking. Subsidiair hebben Allianz c.s. zich op het standpunt gesteld dat Van der Horst niet aan de bereddingsplicht heeft voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure staat de vraag centraal of Allianz c.s. terecht hebben geweigerd over te gaan tot uitkering onder de verzekering voor de schade aan het opgeslagen hout die is veroorzaakt doordat sneeuw via de ventilatieopeningen van de loods van Van der Horst naar binnen is gewaaid.
Onzekerheid
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat niet alleen voldaan moet zijn aan artikel 2.2.8.3. van de polisvoorwaarden (schade ontstaan door “
hagel of sneeuw, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken”), maar dat de verzekeraars alleen gehouden zijn dekking te verlenen als de schade tevens “
het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan”, zie 2.3.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade aan het hout van Van der Horst is ontstaan door sneeuw en dat deze sneeuw niet is binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken (en dat dus is voldaan aan artikel 2.2.8.3). De sneeuw is immers binnengekomen door de ventilatieopeningen in de zijwanden van de loods. Van der Horst en Allianz c.s. verschillen echter van mening of het binnenkomen van de sneeuw door deze ventilatieopeningen moet worden aangemerkt als “
een gebeurtenis waarvan voor partijen onzeker was dat daaruit (…) schade zou ontstaan”. Volgens Van der Horst is dit het geval, volgens Allianz c.s. niet.
4.4.
Om de vraag of sprake is van “
een gebeurtenis waarvan voor partijen onzeker was dat daaruit (…) schade zou ontstaan” te beantwoorden, moeten de polisvoorwaarden worden uitgelegd. Gesteld noch gebleken is dat Van der Horst bij het sluiten van de verzekering met de tussenpersoon of de verzekeraars heeft gesproken over de omvang van de dekking van ‘sneeuwschade’ onder de polis. Evenmin is gesteld of gebleken dat Van der Horst op andere wijze is geïnformeerd over de omvang van de dekking. Derhalve komt het bij de uitleg van het begrip “onzeker” in de polisvoorwaarden aan de hand van de Haviltex-maatstaf neer op objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. [1]
4.5.
Een redelijke uitleg van de polisvoorwaarden brengt mee dat Van der Horst mocht begrijpen dat onder de dekking ook zou vallen stuifsneeuw die binnenkomt door de ventilatieopeningen van de loods. Daarvoor is het volgende redengevend. Allereerst is begrijpelijk dat Van der Horst het binnendringen van sneeuw via de ventilatieopeningen als “onzeker” heeft gezien. De weersomstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan op 7 februari 2021 komen immers zelden voor in Nederland en zijn daarmee uitzonderlijk voor ons land (en dus niet te verwachten). Daarnaast heeft Van der Horst onweersproken gesteld dat zij deze loods met deze ventilatieopeningen al bijna 25 jaar in gebruik heeft en dat er nog niet eerder schade is ontstaan als gevolg van het naar binnen waaien van sneeuw via de ventilatieopeningen.
4.6.
Dit alles duidt erop dat bij het afsluiten van de verzekering onzeker was dat er ooit sneeuw door de ventilatieopeningen naar binnen zou komen en daardoor schade zou ontstaan. Dat betekent dat Van der Horst in ieder geval redelijkerwijs mocht begrijpen dat dit onzeker was en onder de dekking zou vallen. De vergelijking die Allianz c.s. maken met het arrest Cox/Nieuw Rotterdam [2] gaat niet op. In dat geval was de vraag of het een redelijkerwijs te verwachten gevolg was dat er schade aan de motoren van te transporteren vrachtauto’s zou ontstaan, indien deze zonder dat het koelwater was voorzien van antivries bij strenge vorst naar Canada zouden worden vervoerd. Zoals ook de advocaat van Van der Horst terecht heeft opgemerkt, was in die zaak inderdaad geen sprake van een onzeker voorval. Het is immers gebruikelijk dat het in de winter in Canada streng vriest, en beschadiging van een met koelvloeistof gevulde motor waaraan geen antivries is toegevoegd is dan een nagenoeg onontkoombaar gevolg. Zoals hiervoor is overwogen ligt dat in dit geval anders.
4.7.
Ook overigens mocht Van der Horst redelijkerwijze verwachten dat schade, ontstaan door sneeuw die binnen zou komen via de ventilatieopeningen, onder de dekking zou vallen. Daarvoor is van belang dat:
- de ventilatieopeningen wezenlijk zijn voor de bedrijfsvoering van de onderneming van Van der Horst en dus een onlosmakelijk onderdeel uit maken van de loods, het verzekerde object;
- in artikel 2.2.8.3 van de polisvoorwaarden uitdrukkelijk is opgenomen dat schade ontstaan door sneeuw is gedekt, waarbij ook uitdrukkelijk is vermeld dat dit niet het geval is als de sneeuw binnen zou komen door openstaande ramen, deuren of luiken;
- in de uitzonderingen in artikel 2.2.8.3 is niet opgenomen “‘sneeuw die is binnengekomen door de ventilatieopeningen” (als de verzekeraars dit hadden willen uitsluiten, had het op hun weg gelegen dit in de polisvoorwaarden op te nemen, nu de ventilatieopeningen een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de loods, net als de deuren en ramen, waarvoor in de polisvoorwaarden wel uitdrukkelijk is opgenomen dat schade niet is gedekt als de sneeuw daardoor is binnengekomen).
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schade aan de houtvoorraad het gevolg is van een gebeurtenis waarvan het voor partijen onzeker was dat daaruit schade zou ontstaan, zodat deze onder de dekking van de verzekering valt.
Schending beredderingsplicht
4.9.
Dan resteert de vraag of Van der Horst niet aan de beredderingsplicht zoals opgenomen in artikel 7:957 BW heeft voldaan. Volgens Allianz c.s. is dit niet het geval, omdat Van der Horst al op 10 februari 2021 had ontdekt dat sneeuw in de loods was gewaaid en op het hout terecht was gekomen, maar de sneeuw niet heeft verwijderd. Allianz c.s. betogen dat Van der Horst bijvoorbeeld met een bezem de sneeuw van het hout had kunnen en moeten verwijderen.
4.10.
De bereddingsplicht van artikel 7:957 lid 1 BW houdt in dat de verzekeringnemer of de verzekerde,
naar mate hij daartoe in de gelegenheid is, verplicht is
binnen redelijke grenzenalle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden, zodra hij van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is of behoort te zijn. Ingevolge het bepaalde in lid 3 van dit artikel is de verzekerde schadeplichtig jegens de verzekeraar indien hij de bereddingsplicht niet nakomt. De verzekeraar kan de uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst verminderen met de schade die hij lijdt doordat de verzekerde niet aan de bereddingsplicht voldoet.
4.11.
Conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op Allianz c.s. de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast van haar stelling dat de Van der Horst (eenvoudig) de sneeuw van het hout in de loods had kunnen verwijderen voordat de dooi was ingetreden. Van der Horst heeft betwist dat zij de sneeuw eenvoudig van het hout kon verwijderen. Volgens Van der Horst is het hout lastig toegankelijk doordat de planken meters hoog zijn gestapeld en dicht op elkaar liggen. Verder was de sneeuw tussen de planken lastig te verwijderen en zou het verwijderen van de sneeuw van de bovenste planken ertoe leiden dat de sneeuw op andere planken terecht zou komen, aldus Van der Horst.
4.12.
Dat Van der Horst (met een bezem) de sneeuw van de planken had kunnen verwijderen, is niet goed voorstelbaar. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Van der Horst, had het op de weg van Allianz c.s. gelegen om nader en concreet toe te lichten hoe Van der Horst de sneeuw van het hout had kunnen verwijderen. Dat hebben Allianz c.s. nagelaten en daarmee heeft zij haar standpunt onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat Van der Horst wel in de gelegenheid is geweest om een foto te maken van het hout dat is bedolven onder de sneeuw, is daartoe onvoldoende. Dit verweer kan er dan ook niet toe leiden dat Allianz c.s. (een deel van) de schade niet hoeven te vergoeden.
Corins B.V.
4.13.
Allianz c.s. ten aanzien van Corins nog aangevoerd dat deze niet gehouden kan worden tot het verlenen van dekking onder de polis, omdat zij geen risicodrager is. Volgens de verzekeraars heeft Corins enkel gehandeld als gevolmachtigde en in die hoedanigheid getekend namens de achterliggende verzekeraar(s). Dit had Van der Horst kunnen afleiden uit het uittreksel uit het handelsregister, omdat daaruit blijkt dat Corins een besloten vennootschap is en deze in Nederland niet mogen optreden als verzekeraar.
4.14.
Dit verweer wordt verworpen. De polis is bepalend voor de beantwoording van de vraag wie partij is bij een verzekeringsovereenkomst. Van der Horst mocht afgaan op hetgeen in de polis vermeld en, nu Corins op de polis staat vermeld als verzekeraar, kan zij in het onderhavige geval voor het op de polis genoemde percentage als verzekeraar worden aangemerkt en is Corins als verzekeraar jegens Van der Horst tot uitkering gehouden. Dat Corins kennelijk als gevolmachtigde van een of meerdere (andere) verzekeraars heeft gehandeld, doet hier niet aan af. Dit is iets wat Corins dan zelf maar met die verzekeraar(s) moet regelen.
Conclusie
4.15.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat Allianz c.s. gehouden zijn tot het verlenen van dekking onder de polis. Nu geen verweer is gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde schadebedrag zullen de verzekeraars, ieder voor hun deel, veroordeeld worden tot betaling van het schadebedrag zoals gevorderd.
4.16.
De gevorderde rente over het schadebedrag is onweersproken toewijsbaar vanaf 9 augustus 2021, de datum waarop Allianz c.s. dekking onder de polis hebben afgewezen.
4.17.
Van der Horst vordert verder betaling van facturen voor de werkzaamheden van haar advocaat ter vaststelling van de schade, voorafgaand aan deze procedure. Allianz c.s. hebben bestreden dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens de verzekeraars stellen de experts van partijen de schade vast en is daarbij geen rol weggegeld voor de advocaat van Van der Horst. In het licht van het voorgaande ligt het op de weg van Van der Horst om nader toe te lichten waarom deze kosten toch voor vergoeding in aanmerking komen. Dat heeft Van der Horst onvoldoende gedaan. De enkele stelling dat Allianz c.s. beschikten over twee experts en namens Van der Horst slechts één contra-expert was ingeschakeld, is in dat kader onvoldoende Deze kosten voor de werkzaamheden van de advocaat van Van der Horst vallen onder de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 - 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Deze kosten komen gelet op het voorgaande niet (afzonderlijk) voor vergoeding in aanmerking.
4.18.
Allianz c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, wordt voor de hoogte van het liquidatietarief aangesloten bij het (in totaal) toegewezen bedrag en niet bij de gevorderde bedragen. De kosten aan de zijde van Van der Horst aldus worden begroot op:
- dagvaarding € 122,57
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.862,57
4.19.
Allianz c.s. zullen in de nakosten worden veroordeeld zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Allianz tot betaling van € 88.254,95, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Achmea tot betaling van € 63.039,25, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Corins tot betaling van € 50.431,40, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Baloise tot betaling van € 25.215,70, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Fatum tot betaling van € 25.215,70, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 9 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt Allianz c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Van der Horst tot op heden begroot op € 7.862,57,
5.7.
veroordeelt Allianz c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Allianz c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022. [3]

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed); vgl. Gerechtshof Den Haag 7 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3101
2.Hoge Raad 26 november 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC1160)
3.type: