ECLI:NL:RBAMS:2022:6663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
13/155407-22 (EAB IV)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 24 juni 2022 en betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog acht maanden en negen dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang gevolgd, waarbij de zittingen op 31 augustus en 19 oktober 2022 plaatsvonden. Tijdens deze zittingen waren verschillende officieren van justitie en raadsman aanwezig, en er werd een tolk in de Poolse taal ingeschakeld.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen, waaronder artikel 12 OLW, dat weigeringsgronden voor overlevering beschrijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die tot de veroordelingen in Polen hebben geleid, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedures en zijn rechten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen schending van de verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en geen bewijs gevonden dat deze onmenselijk of vernederend zouden zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/155407-22 (EAB IV)
RK nummer: 22/3298
Datum uitspraak: 2 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2022 door
the District Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 14 september 2022 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en gelijktijdig geschorst voor onbepaalde tijd voor het stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 19 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.C. Ingelse, advocaat te Maastricht, die de zaak van mr. Kortz heeft overgenomen, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor de op 31 augustus 2022 reeds bevolen gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the Regional Court for Wrocław-Śródmieścievan 18 april 2018 (II K 757/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog acht maanden en negen dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
In onderdeel b) van het EAB staat dat het vonnis van de
Regional Court for Wrocław-Śródmieścievan 18 april 2018 (II K 757/17) een
aggregate verdictbetreft.
De rechtbank heeft bij de tussenuitspraak van 14 september 2022 nagevraagd of dit vonnis een verzamelvonnis betreft en zo ja, welk(e) vonnis(sen) daaraan ten grondslag liggen en of van ieder vonnis rubriek d) van het EAB kan worden ingevuld. Tevens heeft de rechtbank verzocht om, indien de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard, aan te geven naar welk adres de oproep voor de zitting is verstuurd en of de opgeëiste persoon dit adres zelf heeft opgegeven tijdens de voorbereidende procedure en of de opgeëiste persoon is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten waaronder de verplichting om adreswijzigingen door te geven, waarbij uitgelegd is welke juridische gevolgen het verzuim van deze plicht met zich meebrengt.
In de beantwoording van de vragen heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het navolgende meegedeeld:
(…) The judgment of the District Court for Wrocław-Śródmieście, dated April 18, 2018 (case file number Il K 757/17) is an aggregate judgment with which two judgments were combined towards [opgeëiste persoon] :
a.
a) of the District Court for Wrocław-Fabryczna II Criminal Department of January 10, 2012, in regards of the case reference number II K 1675/11, which sentenced [opgeëiste persoon] for the offence of the Art. 178a § 1 and 4 of the Penal Code committed on September 4, 2011 to the term of 10 (ten) months of imprisonment including the detention period from September 4, 2011 to September 5, 2011;
b) of the District Court for Wrocław-Śródmieście II Penal Department of August 29, 2012 in regards of the case reference number II K 681/12, which sentenced [opgeëiste persoon] for the offence of the Art. 279 § 1 of the Penal Code committed a night from January 5/6, 2012 to the term of 1 (one) year and 6 (six) months of imprisonment including the detention period between January 8, 2012 and January 10, 2012.
The District Court (…) combined the sentences of imprisonment imposed by the judgments described in section a) and b) and imposed towards the convicted [opgeëiste persoon] the aggregate sentence of 2 (two) years of imprisonment. Against the imposed aggregate sentence of imprisonment, the convicted person was credited with the periods of detention in both cases, i.e. from September 4, 2011 to September 5, 2011 and from January 8, 2012 and January 10, 2012; (…).
Regarding the summonses to the hearings:
- of the District Court for Wrocław-Fabryczna in the case reference number II K 1675/11 the Prosecutor made a request to sentence the accused without holding a hearing, the request was earlier agreed with the accused on December 7, 2011 (the protocol was signed by the accused); the accused was notified about the date of the court session on January 10, 2012, in connection with the said request at the address indicated in the preparatory proceedings, i.e. [adres] (the receipt of the notification was confirmed by an adult household member on December 21, 2011); a copy of the sentence was ordered to be sent to the accused (card 62);
- of the District Court for Wrocław-Śródmieście in the case reference number II K 681/12 Prosecutor made a request to sentence the accused without holding a hearing, this request was earlier agreed with the accused on December 10, 2012 (the protocol was signed by the accused); the accused was notified about the date of the meeting on August 29, 2012 in connection with the said request at the address indicated in the preparatory proceedings, i.e. [adres] (the receipt of the notification was confirmed by an adult household member - a wife of the convict on July 23, 2012); a copy of the sentence was ordered to be sent to the accused (the accused failed to collect the consignment - card 225);
- of the District Court for Wrocław-Śródmieście in the case reference number II K 757/17; on October 31, 2017, [opgeëiste persoon] personally filed a request to issue an aggregate judgment which included among others - two previously indicated judgments (he was aware and he knew their content); he was notified about the date of the hearing on April 18, 2018, at the address of Penitentiary lnstitution in Strzelin, where he was staying at that time (he confirmed the receipt in person on March 27, 2018), he did not request to be brought from custody to the hearing, the convict was served the sentence at the address of Penitentiary Unit in Strzelin - the receipt was confirmed in person on April 26, 2018.
In both cases, i.e. of the District Court for Wrocław-Fabryczna (the file reference number II
K 1675/11) and of the District Court for Wrocław-Śródmieście (the file reference number II K
681/12) the accused signed in person the instruction on his rights and obligations and the
obligation to inform the court on every change of the address and on the consequences of the
failures to do so. The accused provided the address in [geboorteplaats] , ulica [adres] , as the address of domicile and for service in regards of both cases.
4.2
Standpunt opgeëiste persoon en officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was op geen van de zittingen aanwezig. De oproepingen zouden aan hem zijn betekend, maar hij weet van niets. Met betrekking tot de dagvaarding die tot het vonnis in 2012 heeft geleid, is meegedeeld dat deze aan ‘
a wife’ van de opgeëiste persoon is uitgereikt terwijl hij op dat moment niet eens getrouwd was. De opgeëiste persoon betwist de beslissingen en niet staat op ondubbelzinnige wijze vast dat hij op de hoogte van de zittingen was. Hij had bovendien geen advocaat en hij is niet geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep of verzet in te stelle en evenmin is een verzetgarantie verstrekt.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Er moet worden vertrouwd op de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verstrekt. Bovendien is het verstrekken van de instructie om adreswijzigingen door te geven, om de procedure eventueel te kunnen voortzetten buiten aanwezigheid van de verdachte, een standaardprocedure in Poolse zaken. Er zijn aldus redenen om van toepassing van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW af te zien. De opgeëiste persoon is verhoord en heeft daarbij de instructie gekregen om adreswijzigingen door te geven en zijn post in de gaten te houden. Nu hij dat niet heeft gedaan, komt dat voor zijn eigen rekening. Wat betreft het verzamelvonnis: daarop is artikel 12 OLW niet van toepassing omdat de opgeëiste persoon op 27 maart 2018 in persoon is gedagvaard. Ten aanzien van de vonnissen a. en b. kan van weigering worden afgezien.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzamelvonnis
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt echter dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zich heeft voorgedaan.
Gelet daarop artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
Ten aanzien van vonnis a (zaaknummer II K 1675/11).
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de
verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De Poolse officier van justitie heeft met instemming van de opgeëiste persoon de rechtbank verzocht een vonnis te wijzen (naar de rechtbank begrijpt: op basis van een overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie). Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft persoonlijk de instructie over zijn rechten en plichten ondertekend, inhoudende de verplichting om de Poolse justitiële autoriteiten over iedere adreswijziging te informeren en over de gevolgen indien de opgeëiste persoon dit nalaat.
De opgeëiste persoon was derhalve op de hoogte van de verdenking jegens hem en van de strafrechtelijke procedure die hieruit voortvloeide.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Artikel 12 OLW staat dan ook niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.
Ten aanzien van vonnis b.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De Poolse officier van justitie heeft met instemming van de opgeëiste persoon de rechtbank verzocht een vonnis te wijzen (naar de rechtbank begrijpt: op basis van een overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie). Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft persoonlijk de instructie over zijn rechten en plichten ondertekend, inhoudende de verplichting om de Poolse justitiële autoriteiten over iedere adreswijziging te informeren en over de gevolgen indien de opgeëiste persoon dit nalaat.
De opgeëiste persoon was derhalve op de hoogte van de verdenking jegens hem en van de strafrechtelijke procedure die hieruit voortvloeide.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd - namelijk dat niet op de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens kan worden afgegaan omdat deze niet zorgvuldig zijn nu over ‘
a wife’ van de opgeëiste persoon wordt gesproken - leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niet afdoet aan de vastgestelde onzorgvuldigheid.
Artikel 12 OLW staat dan ook niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De raadsman heeft betoogd dat niet duidelijk is voor welke feiten de opgeëiste persoon is veroordeeld. Nu er van een verzamelvonnis met onderliggende vonnissen sprake blijkt te zijn, is dit niet (meer) duidelijk.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de aanvullende informatie die naar aanleiding van de in de tussenuitspraak gestelde vragen is verstrekt, blijkt dat de opgeëiste persoon in het onderliggende
vonnis a.is veroordeeld wegens
the offence of the Art. 178a § 1 and 4 of the Penal Code committed on September 4, 2011,dat overeenkomt met het in het EAB en Form A vermelde feit ‘rijden onder invloed van alcohol’. In het onderliggende
vonnis b.is de opgeëiste persoon veroordeeld “
for the offence of the Art. 279 § 1 of the Penal Code committed a night from January 5/6, 2012”. Dit komt overeen met het in het EAB en Form A vermelde feit ‘diefstal met braak’. Het verzamelvonnis ziet ten slotte niet op enig nieuw feit, dan wel feiten, maar alleen op de samengestelde straf.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
a.
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (milligram).
b.
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Recht op een eerlijk proces
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon het vonnis alsnog wil aanvechten maar de kans loopt, als hij na overlevering aan Polen gedetineerd raakt, dat hij geen toegang tot een advocaat krijgt alhoewel hij hiertoe wel gerechtigd is. De opgeëiste persoon moet de mogelijkheid krijgen om het vonnis alsnog aan te vechten, maar het staat niet vast dat hij toegang tot een advocaat krijgt en dus een nieuw proces kan bewerkstelligen.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman geciteerd uit twee rapporten van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) uit 2018 en 2020. De raadsman heeft geconcludeerd dat er sprake is van een algemeen gevaar op een schending van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) , dat tevens een individueel gevaar is omdat het systemisch is volgens de CPT. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon geen eerlijk proces gehad in Polen. Hij beschikte niet over een advocaat en er is het nodige misgegaan met onder meer de oproepingen voor de zittingen.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De raadsman heeft alleen algemene omstandigheden naar voren gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank vat het verweer van de raadsman zo op als worden in Polen de verdedigingsrechten van gedetineerden geschaad omdat zij geen toegang tot een advocaat hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer niet. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat gedetineerden in Polen geen toegang tot een advocaat krijgen en daardoor niet hun verdedigingsrechten kunnen uitoefenen, reeds omdat de door de raadsman geciteerde rapporten van de CPT onvoldoende recent zijn om dit verweer te onderbouwen, alsmede omdat het rapport uit 2020 ziet op personen die in ‘
police custody’ zitten dan wel op ‘
remand prisoners’ die in een Huis van Bewaring verblijven. Het rapport ziet niet op gedetineerden die al zijn veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve geen algemeen gevaar op een schending van artikel 47 Handvest worden vastgesteld ten aanzien van die groep gedetineerden. Het verweer slaagt niet.
6.2
Detentieomstandigheden
De raadsman heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Polen zodanig zijn dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel
4 Handvest leidt. De raadsman heeft onder verwijzing naar voornoemde rapporten van de CPT onder meer gesteld dat de cellen te klein zijn en veroordeelden moeilijk toegang tot een advocaat hebben. Het vorenstaande komt overeen met hetgeen de opgeëiste persoon heeft ondervonden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook dit verweer niet slaagt.
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer ten aanzien van de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016. [1] De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 [2] is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wrocław(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru)