ECLI:NL:RBAMS:2022:6662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
13/155383-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zittingen op 31 augustus en 19 oktober 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de argumenten van zowel de officier van justitie als de raadsman besproken. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon ter zitting was verschenen en dat er geen garantie was voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten had plaatsgevonden.

De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden in Polen geen beletsel vormden voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon in staat was om zijn rechten uit te oefenen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldende wetgeving en eerdere jurisprudentie. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/155383-22 (EAB II)
RK nummer: 22/3296
Datum uitspraak: 2 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2022 door
the District Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 14 september 2022 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en gelijktijdig geschorst voor onbepaalde tijd omdat in EAB I en IV vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld en de rechtbank er belang aan hechtte dat de zaken tegelijkertijd zouden worden behandeld en de uitspraken op één datum plaatsvinden.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 19 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.C. Ingelse, advocaat te Maastricht, die de zaak van mr. Kortz heeft overgenomen, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor de op 31 augustus 2022 reeds bevolen gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the Regional Court for Wrocław-Śródmieścievan 20 januari 2020 (II K 788/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en één maand, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunten van de opgeëiste persoon en de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon ter zitting verschenen. Hij is niet in persoon gedagvaard en evenmin heeft zich één van de omstandigheden uit artikel 12 onder b tot en met d, OLW voorgedaan. Uit aanvullende informatie staat dat hij op 4 juni 2019 is geïnstrueerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven en blijkt dat de oproepen naar een door de opgeëiste persoon opgegeven adres zijn gezonden. Hij heeft echter niets ontvangen. Er wordt zonder meer gesteld dat de opgeëiste persoon op de juiste wijze is gedagvaard per post en het daarom aan hem te wijten is dat hij de oproep niet heeft ontvangen. Er kan echter van alles misgegaan zijn en daarom zou de opgeëiste persoon de mogelijkheid moeten worden geboden om verzet in te stellen of om een nieuw proces te verzoeken.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Er moet worden vertrouwd op de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verstrekt. Bovendien is het verstrekken van de instructie om adreswijzigingen door te geven, om de procedure eventueel te kunnen voortzetten buiten aanwezigheid van de verdachte, een standaardprocedure in Poolse zaken. Er zijn aldus redenen om van toepassing van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW af te zien. De opgeëiste persoon is verhoord en heeft daarbij de instructie gekregen om adreswijzigingen door te geven en zijn post in de gaten te houden. Nu hij dat niet heeft gedaan, komt dat voor zijn eigen rekening.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 12 juli 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 4 juni 2019 en op 9 oktober 2019 is verhoord en een correspondentieadres heeft verstrekt aan welk adres de oproepingen voor de zittingen zijn gezonden. De opgeëiste persoon is voor de zitting van
20 januari 2020 opgeroepen op dit adres. De opgeëiste persoon heeft die oproepen opgehaald.
Tijdens de verhoren is aan de opgeëiste persoon een geschreven instructie verstrekt met betrekking tot de verplichting die op hem rust om de Poolse autoriteiten van adreswijzigingen op de hoogte te stellen en dat als hij naar het buitenland zou vertrekken hij ook een (post)adres in Polen moest opgeven. Tevens is aan hem te kennen gegeven dat brieven naar het door hem opgegeven adres als geldig betekend zouden worden aangemerkt en dat er dan een beslissing genomen kon worden wanneer hij niet zou verschijnen.
De opgeëiste persoon was aldus op de hoogte van de verdenking jegens hem en van de strafrechtelijke procedure die hieruit voortvloeide.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Artikel 12 OLW staat dan ook niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (milligram).

6.Artikel 11 OLW

6.1
Recht op een eerlijk proces
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon het vonnis alsnog wil aanvechten maar de kans loopt, als hij na overlevering aan Polen gedetineerd raakt, dat hij geen toegang tot een advocaat krijgt alhoewel hij hiertoe wel gerechtigd is. De opgeëiste persoon moet de mogelijkheid krijgen om het vonnis alsnog aan te vechten, maar het staat niet vast dat hij toegang tot een advocaat krijgt en dus een nieuw proces kan bewerkstelligen.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman geciteerd uit twee rapporten van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) uit 2018 en 2020. De raadsman heeft geconcludeerd dat er sprake van een
algemeen gevaar op een schending van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) sprake is, dat tevens een individueel gevaar is omdat het systemisch is volgens de CPT. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon geen eerlijk proces gehad in Polen. Hij beschikte niet over een advocaat en er is het nodige misgegaan met onder meer de oproepingen voor de zittingen.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De raadsman heeft alleen algemene omstandigheden naar voren gebracht
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank vat het verweer van de raadsman zo op als worden in Polen de verdedigingsrechten van (reeds veroordeelde) gedetineerden geschaad omdat zij geen toegang tot een advocaat hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer niet. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat gedetineerden in Polen geen toegang tot een advocaat krijgen en daardoor niet hun verdedigingsrechten kunnen uitoefenen, reeds omdat de door de raadsman geciteerde rapporten van de CPT onvoldoende recent zijn om dit verweer te onderbouwen, alsmede omdat het rapport uit 2020 ziet op personen die in ‘
police custody’ zitten dan wel op ‘
remand prisoners’ die in een Huis van Bewaring verblijven. Het rapport ziet niet op gedetineerden die al zijn veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve geen algemeen gevaar op een schending van artikel 47 Handvest worden vastgesteld ten aanzien van die groep gedetineerden. Het verweer slaagt niet.
6.2
Detentieomstandigheden
De raadsman heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Polen zodanig zijn dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel
4 Handvest leidt. De raadsman heeft onder verwijzing naar voornoemde rapporten van de CPT onder meer gesteld dat de cellen te klein zijn en veroordeelden moeilijk toegang tot een advocaat hebben. Het vorenstaande komt overeen met hetgeen de opgeëiste persoon heeft ondervonden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook dit verweer niet slaagt.
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer ten aanzien van de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016. [1] De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 [2] is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wrocław(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru)