Overwegingen
Achtergrond van deze zaak
1. Met een brief van 14 augustus 2020 heeft [eiser] een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. De aanvraag is op 24 augustus 2020 bij het college binnengekomen.
2. Met een brief van 3 september 2020 heeft het college een aantal gegevens bij [eiser] opgevraagd. In de brief is vermeld dat de gegevens uiterlijk op 17 september 2020 moeten zijn ingediend.
3. Met een brief van 28 september 2020 heeft het college opnieuw gegevens bij [eiser] opgevraagd. In deze brief is vermeld dat de gegevens uiterlijk op 12 oktober 2020 moeten zijn ingediend.
4. Met een brief van 12 oktober 2020 heeft het college [eiser] nogmaals verzocht de gevraagde gegevens in te dienen. In de brief is vermeld dat de gegevens uiterlijk op
26 oktober 2020 moeten zijn ingediend.
5. Op 26 oktober 2020 heeft [eiser] een aantal gegevens ingediend en om uitstel verzocht voor het indienen van de resterende gegevens.
6. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van [eiser] buiten behandeling gesteld omdat [eiser] niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
7. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
8. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.Daarbij gaat het om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
9. [eiser] voert aan dat het college zijn aanvraag om een bijstandsuitkering ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Hij heeft met een brief van 26 oktober 2020 tijdig verzocht om uitstel of in ieder geval voordat zijn aanvraag met het primaire besluit van 29 oktober 2020 buiten behandeling is gesteld. Het is zeer complex om aan de gegevens te komen en door de COVID-19 situatie is sprake van een vertraagde postafhandeling. Dit is een gegronde reden in de zin van het beleid van de gemeente Amsterdam, op basis waarvan het college een nadere termijn had moeten verlenen voor het aanleveren van de gegevens. Verder voert [eiser] aan dat het college in de brief van 12 oktober 2020 niet heeft meegedeeld dat de hersteltermijn een fatale termijn was en heeft het college onzorgvuldig gehandeld door niet te reageren op het uitstelverzoek voordat de aanvraag buiten behandeling is gesteld.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat de gestelde termijn lang genoeg was om de gevraagde stukken te kunnen verstrekken. Volgens het gemeentelijk beleid wordt een hersteltermijn van maximaal vier weken gehanteerd. Dat [eiser] niet binnen de gestelde termijn de gevraagde documenten, waaronder adressen of coördinaten van zijn onroerend goed in Turkije, de taxaties van het onroerend goed en de aankoopaktes in een Nederlandse vertaling, heeft kunnen overleggen acht het college niet een gegronde reden om nogmaals uitstel te verlenen.
Het oordeel van de rechtbank
11. Niet in geschil is dat de door het college opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van het recht op bijstand van [eiser] en dat [eiser] niet alle door het college gevraagde stukken heeft ingediend. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of [eiser] voldoende tijd heeft gekregen van het college om alle gevraagde stukken in te dienen.
12. Volgens vaste rechtspraak moet een hersteltermijn worden afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren.
13. De rechtbank stelt vast dat het college in de brief van 3 september 2020 aan [eiser] heeft gevraagd afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van hem en zijn echtgenote in te dienen. In de brieven van 28 september 2020 en 12 oktober 2020 heeft het college [eiser] een nieuwe termijn gegeven om deze afschriften in te dienen. Dit betekent dat [eiser] van 3 september 2020 tot en met 26 oktober 2020 de tijd heeft gehad om de gevraagde afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van hem en zijn echtgenote in te dienen. De afschriften ontbreken van twee Nederlandse bankrekeningen eindigend op nummers 486 en 537 bij de ING Bank en een Turkse bankrekening eindigend op nummer 002 bij de Deniz Bank. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] hiermee voldoende tijd heeft gehad om deze gegevens in te dienen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om stukken waarover [eiser] redelijkerwijs moet kunnen beschikken.
14. Met de brieven van 28 september 2020 en 12 oktober 2020 heeft het college, naast de onder 13 genoemde gegevens, ook de volgende gegevens opgevraagd: de exacte adressen of coördinaten van het onroerend goed van [eiser] in Turkije, officiële taxaties van het onroerend goed door een onafhankelijke taxateur/makelaar (in het Nederlands vertaald door een beëdigd tolk), uittreksels van het kadaster van vóór juli 2019 (in het Nederlands vertaald door een beëdigd tolk), aankoop-/verkoopaktes (in het Nederlands vertaald door een beëdigd tolk), papieren eigendomsoverdracht (in het Nederlands vertaald door een beëdigd tolk) en een Nederlandse vertaling (door een beëdigd tolk) van de [naam 1] en de [naam 2] . Voor het indienen van deze stukken heeft [eiser] in beginsel de tijd gehad van
28 september 2020 tot en met 26 oktober 2020. Deze termijn vindt de rechtbank op zichzelf genomen onredelijk, want te kort, gelet op het feit dat een groot deel van deze gegevens in het buitenland bij Turkse instanties moeten worden opgevraagd en daarna nog in het Nederlands moeten worden vertaald door een beëdigd tolk. [eiser] heeft er op de zitting verder nog op gewezen dat veel instanties in Turkije gesloten waren of moeilijk bereikbaar waren in verband met de pandemie. De rechtbank acht dat aannemelijk. Het college heeft er naar het oordeel van de rechtbank echter terecht op gewezen dat de hiervoor genoemde gegevens al eerder bij [eiser] zijn opgevraagd in verband met eerdere aanvragen om bijstand van [eiser] . De rechtbank wijst in dit verband op een besluit op bezwaar van 16 december 2020, waaruit blijkt dat een bijstandsaanvraag van [eiser] van 26 mei 2020 ook al buiten behandeling is gesteld omdat hij de hiervoor genoemde stukken en gegevens niet had overgelegd. Daarom kon het voor eiser geen verrassing zijn dat het college deze stukken ook in het kader van de aanvraag van 24 augustus 2020 bij hem zou opvragen en heeft hij per saldo dus een veel langere termijn gehad om de gevraagde stukken over te leggen. Hij had zich hier dus al eerder op kunnen voorbereiden. Zo bezien is de rechtbank van oordeel dat [eiser] voldoende tijd heeft gehad om de door het college opgevraagde gegevens in te dienen en vindt de rechtbank het niet onzorgvuldig dat het college [eiser] geen verder uitstel heeft gegeven voor het indienen van deze stukken.
15. Het betoog van [eiser] dat hij ervan uit mocht gaan dat geen sprake was van een fatale termijn volgt de rechtbank niet. In de brief van 12 oktober 2020 staat slechts de mogelijkheid van het verlengen van de hersteltermijn genoemd. Het is vervolgens aan het college om te beoordelen of er aanleiding is de hersteltermijn ook daadwerkelijk te verlengen. [eiser] kon er daarom niet van uitgaan dat hij nog een hersteltermijn zou krijgen. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college ook niet gehouden was om [eiser] nogmaals een extra termijn te geven. Uit het besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag volgt dat geen uitstel is verleend. Het college was niet gehouden om daarnaast nog eens expliciet in te gaan op het verzoek om uitstel. De rechtbank vindt de handelwijze van het college niet onzorgvuldig,
16. De door [eiser] overgelegde besluiten van 4 december 2020, 8 december 2020 en 26 januari 2021 leiden niet tot een ander oordeel. Deze besluiten hebben betrekking op andere situaties dan hier aan de orde en zijn daarom niet vergelijkbaar.
17. Het college was bevoegd om de aanvraag van [eiser] buiten behandeling te stellen. Het college heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.