ECLI:NL:RBAMS:2022:6633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
21/6102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derde beslag op bijstandsuitkering en de rechtmatigheid van inhouding vakantiegeld

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2022, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, werd de rechtmatigheid van de inhouding van vakantiegeld op de bijstandsuitkering van eiseres beoordeeld. Eiseres ontving een uitkering op basis van de Participatiewet en had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van haar vakantiegeld, dat volgens haar onterecht was ingehouden omdat er geen beslag meer op haar uitkering zou moeten liggen. De rechtbank behandelde het beroep op 6 oktober 2022, waarbij eiseres aanwezig was, maar de gemachtigde van het college zich had afgemeld.

De rechtbank overwoog dat het college gehouden was om het vakantiegeld in te houden, omdat er beslag op was gelegd door de deurwaarder. Eiseres stelde dat het college een hoger bedrag had ingehouden dan afgesproken met de deurwaarder en dat het beslag op haar reguliere uitkering al was opgeheven. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat het college binnen het kader van het beslag was gebleven. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter de geldigheid van het beslag als gegeven moest beschouwen en dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden.

Daarnaast betoogde eiseres dat de Wet vereenvoudiging belastingvrije voet, die op 1 januari 2021 in werking trad, van toepassing was op haar situatie. De rechtbank oordeelde echter dat deze wet niet van toepassing was op beslagen die voor de inwerkingtreding van de wet waren gelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekende dat eiseres geen recht had op uitbetaling van haar vakantiegeld en geen vergoeding van proceskosten zou ontvangen. De uitspraak werd gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college)
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college terecht geen vakantiegeld heeft uitgekeerd aan eiseres.
2. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Op de uitkeringsspecificatie van 26 mei 2021 is haar vakantiegeld ingehouden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 25 november 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft toegelicht dat het gehouden was om het vakantiegeld in te houden, omdat de deurwaarder hier beslag op had gelegd. Eiseres is vervolgens in beroep gegaan.
3. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft hieraan deelgenomen. De gemachtigde van het college heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiseres voert aan dat het college het vakantiegeld deels aan haar had moeten uitbetalen. Deze afspraak had zij namelijk met de deurwaarder gemaakt. Bovendien was het beslag op haar reguliere uitkering al sinds september 2020 opgeheven, dus mocht eiseres erop vertrouwen dat er ook geen beslag meer gelegd zou worden op haar vakantiegeld. Eiseres vindt het bovendien onzorgvuldig dat het college pas achteraf heeft uitgelegd waarom het geen vakantiegeld heeft uitbetaald.
5. Het college heeft toegelicht dat de deurwaarder in een brief van 6 augustus 2020 heeft aangegeven niet langer maandelijkse afdrachten te willen ontvangen, maar dat het jaarlijkse vakantiegeld nog wel voor beslag moest worden ingehouden.
6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak de derde beslagene, in dit geval het college, gehouden is volledige medewerking aan het beslag te verlenen zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter moet bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven beschouwen. De toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. [1]
7. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het college, zoals eiseres stelt, een hoger bedrag heeft ingehouden dan dat eiseres had afgesproken met de deurwaarder. Eiseres heeft daarvan geen bewijs overgelegd. Ook haar stelling, dat het beslag op de uitkering sinds september 2020 geheel was opgeheven, volgt niet uit de stukken. De rechtbank neemt daarom aan dat het college binnen het kader van het beslag is gebleven en moet als bestuursrechter de geldigheid van het beslag dan ook als een gegeven beschouwen. Voor zover eiseres stelt dat het college buiten haar om afspraken heeft gemaakt met de deurwaarder en dit onzorgvuldig is, volgt de rechtbank eiseres evenmin. Als de deurwaarder eiseres hierover onvoldoende heeft geïnformeerd, zal zij contact moeten opnemen met de deurwaarder. De inhouding van het vakantiegeld is niet om die reden onrechtmatig. Als eiseres vindt dat het beslag onrechtmatig is, kan zij dit aan de burgerlijke rechter voorleggen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het college terecht het vakantiegeld van eiseres heeft ingehouden vanwege de beslaglegging door de deurwaarder.
8. Eiseres betoogt verder dat de Wet vereenvoudiging belastingvrije voet per 1 januari 2021 in werking is getreden. Het vakantiegeld had gesplitst moeten worden in de periode tot 1 januari 2021 en na 1 januari 2021.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel XXII van de Wet vereenvoudiging belastingvrije voet is de wet niet van toepassing op beslagen op periodieke vorderingen tot betaling die voor de datum van inwerkingtreding van de wet gelegd zijn. Pas als de deurwaarder opnieuw de beslagvrije voet vaststelt, is de wet van toepassing. Niet is gebleken dat de deurwaarder dit heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres niet alsnog vakantiegeld uitbetaald krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2221.