Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Strafrecht
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2022 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. J.L.F. Groenhuijsen. Het klaagschrift was gericht tegen het klassieke en conservatoire beslag op verschillende panden in Amsterdam, die ten laste waren gelegd van een vennootschap, [B.V.]. Klaagster, die 50% aandeelhouder is van [B.V.], stelde dat zij als belanghebbende recht had op opheffing van het beslag.
De rechtbank heeft op 9 mei 2022 het klaagschrift ontvangen en het Openbaar Ministerie heeft op 30 oktober 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 1 november 2022 zijn zowel de raadsman van klaagster als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie heeft verzocht om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij geen directe belanghebbende zou zijn bij de inbeslagname van de panden.
De rechtbank heeft overwogen dat de wet niet toestaat dat een belanghebbende, zoals klaagster, opheffing van het beslag kan verzoeken ten behoeve van een ander dan zichzelf. Aangezien klaagster niet de rechthebbende is van de inbeslaggenomen panden, heeft de rechtbank geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beklag. De rechtbank heeft echter erkend dat klaagster wel belanghebbende is in de beklagprocedure van [B.V.]. De beslissing is openbaar uitgesproken en klaagster heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen 14 dagen na betekening van de beslissing.