ECLI:NL:RBAMS:2022:6627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
22-010077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid klaagschrift op grond van artikel 552a Sv met betrekking tot beslag op onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2022 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. J.L.F. Groenhuijsen. Het klaagschrift was gericht tegen het klassieke en conservatoire beslag op verschillende panden in Amsterdam, die ten laste waren gelegd van een vennootschap, [B.V.]. Klaagster, die 50% aandeelhouder is van [B.V.], stelde dat zij als belanghebbende recht had op opheffing van het beslag.

De rechtbank heeft op 9 mei 2022 het klaagschrift ontvangen en het Openbaar Ministerie heeft op 30 oktober 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 1 november 2022 zijn zowel de raadsman van klaagster als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie heeft verzocht om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij geen directe belanghebbende zou zijn bij de inbeslagname van de panden.

De rechtbank heeft overwogen dat de wet niet toestaat dat een belanghebbende, zoals klaagster, opheffing van het beslag kan verzoeken ten behoeve van een ander dan zichzelf. Aangezien klaagster niet de rechthebbende is van de inbeslaggenomen panden, heeft de rechtbank geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beklag. De rechtbank heeft echter erkend dat klaagster wel belanghebbende is in de beklagprocedure van [B.V.]. De beslissing is openbaar uitgesproken en klaagster heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen 14 dagen na betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Strafrecht
Parketnummer : 13-40427-22
Raadkamernummer : 22-010077
Beschikking van de raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[Klaagster] ,

gevestigd aan de [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman, mr. J.L.F. Groenhuijsen, Vondelstraat 54, 1054 GE te Amsterdam,
klaagster, niet zijnde beslagene (hierna: klaagster).

Procedure

Het klaagschrift is op 9 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 30 oktober 2022 zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft de raadsman van klaagster en de officier van justitie in openbare raadkamer van 1 november 2022 gehoord.
De behandeling van het klaagschrift van [Klaagster] is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met het klaagschrift van [B.V.]

Inhoud van het beklag en standpunten

Klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het klassieke beslag op de panden [beslagpand 1] Amsterdam en [beslagpand 2] Amsterdam, welk beslag ten laste is gelegd van [B.V.]
Daarnaast strekt het klaagschrift tot opheffing van het conservatoire beslag op deze panden, alsmede van de panden [beslagpand 3] Amsterdam en [beslagpand 4] Amsterdam, welk beslag ten laste is gelegd van [B.V.]
Als belanghebbende wordt klaagster, vertegenwoordigd door haar enig aandeelhouder en bestuurder [bestuurder] , aanzienlijk door dit beslag getroffen nu [Klaagster] 50% aandeelhouder is in [B.V.]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag te verklaren, omdat zij geen belanghebbende is.
Klaagster en haar enige aandeelhouder en bestuurder [bestuurder] zijn slechts (indirect) aandeelhouders van vennootschappen die de eigenaars zijn van de inbeslaggenomen panden. Dat betekent dat een gegrond beklag zal moeten leiden tot teruggave aan de vennootschap die rechthebbende is van deze panden en dit kan alleen op grond van een klaagschrift van de betreffende vennootschap. De wet kent niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan die belanghebbende wordt gelast (HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:655).
Standpunt van de raadsman van klaagster
De raadsman heeft in raadkamer, in reactie op het standpunt van de officier van justitie, aangevoerd dat klaagster in een eerdere klaagschriftprocedure ontvankelijk was in haar beklag en dat het Openbaar Ministerie daar toen geen bezwaar tegen heeft gemaakt. De raadsman heeft verder gesteld dat al hetgeen hij tijdens de behandeling in raadkamer naar voren heeft gebracht in de behandeling van het klaagschrift van [B.V.] is meegenomen. Klaagster kan ermee instemmen dat de rechtbank in de zaak van [B.V.] een beslissing zal nemen over het beslag.

Beoordeling

Ontvankelijkheid klaagschrift
De rechtbank overweegt dat de wet niet de mogelijkheid kent dat op verzoek van klaagster, belanghebbende, opheffing van de inbeslaggenomen panden aan een ander dan die van klaagster kan worden gelast.
De rechtbank is daarom, net als de officier van justitie, van oordeel dat nu klaagster als belanghebbende niet om opheffing van het beslag en teruggave van het beslag aan een ander dan de belanghebbende kan vragen, zij niet-ontvankelijk in het beklag dient te worden verklaard. Dit neemt niet weg dat klaagster wel belanghebbende is in de beklagzaak van [B.V.]

Beslissing

De rechtbank verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beklag.
Deze beslissing is gegeven door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en L. Dolfing, rechters
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor de klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, 14 dagen na betekening van deze beslissing.