2.3Met het besluit van 28 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft ontkend de brief van 13 juli 2020 te hebben ontvangen. Zij heeft verder de informatie over de inschrijving in de Kamer van Koophandel en de betaling van salaris alsnog verstrekt. Omdat verweerder niet aannemelijk kon maken dat de brief van 13 juli 2020 is verzonden heeft verweerder de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Bij besluit van 24 maart 2021 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en aan eiseres alsnog een Tozo-uitkering verleend per 1 maart 2020.
4. Bij brief van 7 april 2021 heeft eiseres haar beroep gehandhaafd. Eiseres heeft een Tozo-uitkering aangevraagd voor haar beide ondernemingen maar heeft enkel voor haar eenmanszaak [eiseres] een uitkering ontvangen. Haar tweede onderneming, Doordeweeks is door verweerder compleet buiten beschouwing gelaten. Eiseres stelt dat verweerder haar twee Tozo-uitkeringen had moeten verstrekken. Op zitting heeft de gemachtigde gemeld dat ook niet duidelijk is of eiseres de € 4.509,93 nu wel of niet moet terugbetalen.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat het aantal ondernemingen dat wordt gedreven niet relevant is voor het aantal of de hoogte van de Tozo-uitkering. Het besluit Tozo is namelijk gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet en volgt de normensystematiek van deze wet. Eiseres heeft recht op bijstand voor levensonderhoud naar de norm van een gezin.
Hoe moeten de besluiten van verweerder worden opgevat?
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres twee aanvragen heeft ingediend, maar dat verweerder in zijn besluiten steeds spreekt over één aanvraag zonder duidelijk te maken wat zijn standpunt is over de ‘andere’ aanvraag. Verweerder heeft eiseres in zijn brief van 13 juli 2020 wel gevraagd welke aanvraag zij behandeld wil zien, maar heeft niet toegelicht waarom hij dat vraagt. Pas in het verweerschrift geeft hij enige uitleg. Omdat geen van de partijen ermee gediend is dat er op formele gronden een vernietiging volgt of dat verweerder alsnog een besluit moet gaan nemen op de tweede aanvraag, zal de rechtbank de besluiten als volgt uitleggen.
7. Het primaire besluit van 20 juli 2020 beschouwt de rechtbank als een buiten behandeling stellen van beide aanvragen. Met het besluit van 28 januari 2021 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verweerder op 24 maart 2021 het besluit van 20 juli 2020 ingetrokken en inhoudelijk beslist over de gevraagde uitkering. De rechtbank merkt dit besluit aan als een gewijzigde beslissing op het bezwaar van 8 augustus 2020. Hoewel het niet staat vermeld, heeft verweerder in dit besluit feitelijk het bezwaar gegrond verklaard en een gewijzigd besluit op de aanvragen genomen. Omdat één keer een uitkering is verleend, heeft verweerder feitelijk de tweede aanvraag afgewezen. Het besluit van 24 maart 2021 neemt de rechtbank in zijn beoordeling mee.
Het beroep tegen het besluit van 28 januari 2020
8. Verweerder heeft inmiddels inhoudelijk beslist op de aanvragen. Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke boordeling door de rechtbank van de buiten behandelingstelling. Daarom zal de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Wel zal de rechtbank verweerder in de proceskosten veroordelen en moet verweerder het griffierecht vergoeden. Eiseres heeft immers niet voor niets beroep ingesteld.
Het beroep tegen het besluit van 24 maart 2021
9. De vraag is allereerst of eiseres recht heeft op twee keer € 4.509,93 omdat zij twee bedrijven heeft en voor beide een aanvraag heeft ingediend. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De Tozo is gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet. De regeling voorziet in de verlening van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.Eiseres heeft algemene bijstand gevraagd. De hoogte van deze bijstandsuitkering is gebaseerd op het inkomen.Ook is de woonsituatie is van belang. Deze bepaalt welke norm van toepassing is. Dat is in het geval van eiseres de norm voor gehuwden of mensen met een gezamenlijke huishouding. De uitkering voor deze categorie bedraagt maximaal € 1.503,31 per maand. Omdat eiseres geen inkomen had, is aan haar het maximale bedrag toegekend. Meer dan dat kan eiseres niet krijgen. Het is dus niet zo dat zij omdat zij twee bedrijven heeft, recht heeft op meer algemene bijstand. Dat betekent dat verweerder de tweede aanvraag terecht heeft afgewezen.
10. Met het besluit van 24 maart 2021 is het besluit van 20 juli 2020, waarbij is bepaald dat eiseres de voorschotten moest terugbetalen, ingetrokken. Verder is bepaald dat zij over de maanden maart, april en mei 2020 per maand recht heeft op een uitkering van € 1.503,31. In totaal is dat € 4.509,93. Dit bedrag heeft zij al ontvangen in voorschotten. Dat betekent dat zij niet nog meer krijgt. Maar zij hoeft ook niets terug te betalen, omdat zij niet teveel heeft gekregen.
11. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 28 januari 2021 is niet-ontvankelijk. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 24 maart 2021 is ongegrond. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder aan eiseres het griffierecht vergoeden.