ECLI:NL:RBAMS:2022:6570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
13 november 2022
Zaaknummer
13/195503-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in Polen

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er eerder een deal was gesloten met de Poolse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoende informatie bevatte en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat er in Polen een reëel gevaar bestaat voor een eerlijk proces. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/195503-22
RK nummer: 22/3868
Datum uitspraak: 8 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2022 door
the Circuit Court Gorzów Wielkopolski, Chair of Division Two Criminal(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda. De zaak is op verzoek van de raadsman aangehouden, omdat de opgeëiste persoon wel ter zitting aanwezig wilde zijn ondanks dat hij de afstandsverklaring had getekend.
De rechtbank heeft de behandeling - in gewijzigde samenstelling en met toestemming van partijen – voorgezet op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 23 november 2021 door de
Slubice District Court
uitgevaardigd aanhoudingsbevel met referentienummer II Kp 232/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat de opgeëiste persoon in mei 2018 is aangehouden met betrekking tot feit 1 en feit 2 uit het EAB. De opgeëiste persoon zou 2,5 maanden in detentie hebben gezeten in Polen. Vervolgens zou de opgeëiste persoon een deal hebben gesloten met de Poolse autoriteiten omtrent de afdoening in deze zaken. Deze deal zou zijn bekrachtigd middels een vonnis, buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon. De raadsman meent dat bij een dergelijk feitencomplex moet worden geconstateerd dat het EAB niet genoegzaam is nu ten aanzien van feit 1 en feit 2 geen sprake is van een vervolgings-EAB, maar van een executie-EAB. In deze situatie is het volgens de raadsman voor de opgeëiste persoon niet duidelijk ten behoeve waarvan een overleveringsprocedure in gang wordt gezet. De behandeling van de overleveringszaak dient volgens de raadsman te worden aangehouden om hierover aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van het aanhoudingsverzoek. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd blijkt niet uit het EAB, terwijl het EAB en het nationale arrestatiebevel dat aan het EAB ten grondslag ligt dateren van na de gestelde detentie en de gestelde deal. De raadsman heeft bovendien geen details verstrekt over de gestelde deal tussen de opgeëiste persoon en de Poolse autoriteiten. Evenmin is onderbouwd dat de opgeëiste persoon in Polen in voorarrest heeft gezeten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. Uit het EAB blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van een door Polen ingesteld strafrechtelijk onderzoek. De stelling van de opgeëiste persoon dat hij een deal heeft gesloten die buiten zijn aanwezigheid bij vonnis is bekrachtigd, is niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Volgens de rechtbank bestaat dan ook geen enkel aanknopingspunt dat de informatie zoals opgenomen in het EAB op dit punt onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het EAB voldoende genoegzaam. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen voor het stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
en
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267, 285 en 311 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court Gorzów Wielkopolski, Chair of Division Two Criminal(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (