ECLI:NL:RBAMS:2022:6515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
AMS 21/3473
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag om urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen met het besluit van 13 oktober 2020, en het college bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiseres op 19 mei 2021. Eiseres, een alleenstaande vrouw van 38 jaar afkomstig uit Somalië, verblijft sinds augustus 2019 in de opvang en heeft op 17 augustus 2020 een urgentieverklaring aangevraagd. De rechtbank heeft op 27 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en een tolk.

Eiseres voert aan dat zij sinds 2018 in Amsterdam woont en dat het college ten onrechte de regiobinding niet erkent, omdat haar verblijf in de daklozenopvang niet meetelt. Ze stelt dat de afwijzing van haar aanvraag in strijd is met verschillende artikelen van de Grondwet en internationale verdragen. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van vier algemene weigeringsgronden, waaronder de eis van twee jaar regiobinding. Eiseres voldoet niet aan deze eis, omdat zij in de noodopvang verblijft en haar huisvestingsprobleem is ontstaan door eigen handelen.

De rechtbank concludeert dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de afwijzingsgronden zich bij eiseres voordoen. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie van eiseres, maar benadrukt dat het beleid van de gemeente Amsterdam gericht is op gezinnen met kinderen en personen met ernstige medische problemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag om urgentie wordt afgewezen en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college
(gemachtigde: mr. H. van Gellekom).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 mei 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, M. Abdullahi (tolk in de Arabische taal) en de gemachtigde van het college.

Besluitvorming door verweerder

Eiseres is een alleenstaande vrouw van 38 jaar. Zij is afkomstig uit Somalië, is in 2009 naar Nederland gekomen en heeft toen een asielstatus gekregen. In 2016 is eiseres naar Engeland gegaan en in februari 2018 is zij weer teruggekomen naar Nederland. Eiseres verblijft sinds augustus 2019 in de opvang (passantenhotel en pension). Op 17 augustus 2020 heeft eiseres een urgentieverklaring aangevraagd.
Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van vier algemene weigeringsgronden. Eiseres woont op het moment van de aanvraag nog geen twee jaar in Amsterdam (de regiobinding). [1] Bij het vaststellen van de periode dat eiseres in Amsterdam woont telt het adres via de crisis/daklozenopvang niet mee. Daarnaast is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eisers in de noodopvang verblijft. [2] Verder is volgens het college het huisvestingsprobleem veroorzaakt door eigen verwijtbaar doen of handelen. [3] Eiseres is immers vanuit Engeland naar Amsterdam gekomen, zonder dat zij beschikte over een adequate woonruimte. Ten slotte behoort eiseres als alleenstaande niet tot een van de urgentiecategorieën als bedoeld in artikel 2.6.6 tot 2.6.8 van de HVV. [4] Het college acht de hardheidsclausule niet van toepassing, omdat geen sprake is van een bijzondere en schrijnende situatie. Een situatie als die van eiseres doet zich veel voor bij andere alleenstaanden die ook in de noodopvang verblijven.
Beroepsgronden van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij sinds 2018 in Amsterdam is en al die tijd in Amsterdam woonachtig was en ook werkte. Het college werpt na het bezwaar verschillende nieuwe afwijzingsgronden tegen die niet tijdens de hoorzitting zijn besproken, evenals het standpunt dat het verblijf in de daklozenopvang niet meetelt bij de regiobinding. Door de regiobinding zo te hanteren wordt volgens eiseres dakloosheid in stand gehouden in plaats van bestreden, hetgeen in strijd is met artikel 22 van de Grondwet, artikel 11 van het Internationaal Verdrag voor Economische, Culturele en Sociale Rechten (IVESCR) en artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). Eiseres wijst op een rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving van maart 2020 en een rapport van de Special Rapporteur on housing van de Verenigde Naties van 19 april 2021.
Eiseres voert verder aan dat niet meer is getoetst aan chronische problematiek. Volgens eiseres is sprake van de urgentiecategorie ‘medische of sociale redenen’ [5] (psychische klachten, astma, trauma en angstklachten). Ten onrechte is er geen medisch onderzoek verricht. Eiseres overlegt een brief van haar psycholoog van 1 september 2022, waaruit volgt dat zij met PTSS gediagnosticeerd is. De psycholoog schrijft dat “een steunend netwerk, het hebben van werk en een rustige woonomgeving zouden kunnen bijdragen aan verdere klachtenreductie, evenals de taal meer eigen maken.”
Ten slotte voert eiseres aan dat het college ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Eiseres heeft haar woonruimte in Nederland verlaten om zich bij haar partner te voegen, niet wetende dat hij onbetrouwbaar was. Zij heeft de woning destijds ingeleverd, niemand verliest iets als zij weer toegang krijgt tot huisvesting.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank stelt voorop begrip te hebben voor de moeilijke situatie van eiseres. Daartegenover staat echter het grote aantal urgentieverklaringen in verhouding tot het kleine aantal beschikbare sociale huurwoningen in Amsterdam. Het beleid in de gemeente Amsterdam voor het toekennen van voorrang op andere woningzoekenden is om deze reden zeer strikt en is gericht op gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op personen met ernstige medische problemen, gerelateerd aan de woonsituatie. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, is dit restrictieve beleid van het college niet onredelijk. [6]
4.2.
Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van vier algemene weigeringsgronden, waaronder de eis van twee jaar regiobinding. Eiseres voldoet niet aan de eis van de regiobinding, omdat zij in de noodopvang verblijft. De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht waarom op grond van het beleid [7] mensen die dakloos zijn en in de opvang zitten geen woonadres in Amsterdam hebben. Dit is om te voorkomen dat daklozen na twee jaar verblijf in Amsterdam recht krijgen op woonruimte, zonder dat zij in Amsterdam gewoond hebben in een kamer of woning. Daarom staat in het beleid dat men twee jaar in de Basisregistratie personen ingeschreven moet zijn op een woonadres in Amsterdam. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat deze afwijzingsgrond zich bij eiseres voordoet.
4.3.
Het college heeft de aanvraag verder afgewezen, omdat het huisvestingsprobleem is ontstaan door eigen handelen van eiseres. Volgens het beleid is daarvan in ieder geval sprake als de aanvrager in de gemeente is komen wonen zonder te zorgen voor adequate woonruimte. Dat is bij eiseres het geval, omdat zij vanuit Engeland naar Amsterdam is gekomen terwijl zij in Amsterdam geen woonruimte had. De rechtbank volgt het college in deze afwijzingsgrond.
4.4.
Omdat het college in ieder geval twee algemene afwijzingsgronden kon tegenwerpen, hoeft de vraag of sprake is van een urgent huisvestingsprobleem in de situatie dat eiseres in de noodopvang zit niet besproken te worden. Dit geldt ook voor het beroep op de medisch/sociale situatie van eiseres.
4.5.
Ook het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat bij eiseres geen sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de HVV onvoorziene omstandigheden die gelet op het doel van de HVV redelijkerwijs toch een grond voor verlening zouden kunnen zijn. Dat eiseres een woning heeft ‘ingeleverd’ toen zij naar Engeland ging, maakt niet dat zij bij terugkomst naar Nederland voorrang krijgt op anderen bij de toewijzing van een woning. De situatie van eiseres verschilt helaas niet van die van vele andere woningzoekenden in Amsterdam.
4.6.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het college in het bestreden besluit nieuwe afwijzingsgronden mocht tegenwerp, omdat in bezwaar een volledige heroverweging plaatsvindt. [8] De beroepsgrond dat eiseres hier niet op heeft kunnen reageren faalt. Deze afwijzingsgronden komen immers voort uit hetgeen eiseres zelf naar voren heeft gebracht. Zij is dan ook niet benadeeld doordat zij hierop in bezwaar niet heeft kunnen reageren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag om een urgentie afgewezen blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Kroeze, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder i, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (HVV).
2.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de HVV.
3.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de HVV.
4.Artikel 26.5, vierde lid, van de HVV.
5.Zoals genoemd in artikel 2.6.8 van de HVV.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 15 januari 2020, ECLI:NL:RV:2020:84, en van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:570.
7.In de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
8.Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.