ECLI:NL:RBAMS:2022:6431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
13/224150-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling voor mishandeling in Amsterdam

Op 7 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 september 2019 in de Chin Chin Club te Amsterdam. De verdachte werd vrijgesproken van de openlijke geweldpleging, omdat niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het in vereniging plegen van geweld tegen beveiligers van de club. De rechtbank concludeerde dat de camerabeelden niet aantonen dat de verdachte of zijn medeverdachten geweld hebben gebruikt tegen de beveiligers. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van een andere persoon, [slachtoffer 2], omdat hij deze op het hoofd had geslagen. Gezien het tijdsverloop en de omstandigheden werd een voorwaardelijke geldboete van € 750,- opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 63, en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.224150.19 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/224150-19
Datum uitspraak: 7 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 juni 2020, 8 september 2022, 24 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en zoals gewijzigd ter terechtzitting van 17 juni 2020 – ten laste gelegd dat hij zich op 15 september 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer beveiligers van de Chin Chin Club door hen vast te pakken, te duwen en/of op het gezicht dan wel hoofd te slaan of te stompen. Subsidiair is dit ten laste gelegd mishandeling (in vereniging) tegen voornoemde [slachtoffer 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Verdachte was op die bewuste avond met zijn vrienden aanwezig in de Chin Chin Club. Verdachte begint vervelend te doen, waarna er beveiligers op hem af komen. Op de camerabeelden is te zien dat een medeverdachte een klap uitdeelt. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte [slachtoffer 2] op het hoofd heeft geslagen. Dit wordt ondersteund door het letsel [slachtoffer 2] . Hiermee is sprake van openlijke geweldpleging.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de bewuste avond samen met medeverdachten aanwezig is geweest in de Chin Chin club in Amsterdam. Ook stelt de rechtbank vast dat er een chaotische situatie is ontstaan waarbij geweldshandelingen zijn aangewend.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – waaronder het bekijken van de camerabeelden – is gebleken dat een schermutseling is ontstaan nadat verdachte verzocht is om de Chin Chin Club te verlaten. Op de camerabeelden binnen is niet te zien dat één van de beveiligers door verdachte of medeverdachten wordt geslagen. Verdachte wordt vervolgens naar buiten gebracht. Later zijn ook de medeverdachten met enige tussenpozen naar buiten begeleid. Op de camerabeelden van buiten is te zien dat een medeverdachte een stoot uitdeelt aan een derde (een omstander). Enige tijd daarna is te zien dat ook verdachte een stoot uitdeelt aan een derde (een andere omstander). Verder blijkt uit het dossier dat verdachte – buiten het bereik van de camera’s – een klap heeft uitgedeeld aan [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is vast komen te staan dat door meerdere personen in vereniging geweld is gebruikt tegen beveiligers van de Chin Chin Club, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Op grond van de verklaring van aangever [slachtoffer 2] , de verklaring van getuige [naam getuige] en de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 2] door hem op het hoofd te slaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen – bewezen dat verdachte
op 15 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van de heer [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft hieraan letsel overgehouden, waar hij nog enige tijd na het incident last heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 september 2022. Hieruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de oplegging van de straf.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal de rechtbank bij de straftoemeting afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtelijke macht (LOVS-oriëntatiepunten). Voor een mishandeling met letsel ten gevolg hebbend is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,-. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt. Gelet op het tijdsverloop en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is, ziet de rechtbank niet langer aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank vindt een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,- passend en geboden.

8.Vordering van de benadeelde partij

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 3.500,- aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 1.400,- aan proceskosten.
8.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte het strafbare feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 63, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het
primair ten laste gelegdeniet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het
subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,-(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,- per dag.
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2022.