ECLI:NL:RBAMS:2022:6425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AMS 22 /2976
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek inzake documenten over dossier van minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een moeder uit Amsterdam, en de raad voor de Kinderbescherming. Eiseres had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om toegang te krijgen tot documenten die verband hielden met het dossier van haar zoon, in het kader van een echtscheiding. Het primaire besluit van de raad voor de Kinderbescherming, dat het verzoek om afschrift van de gevraagde stukken afwees, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de raad voor de Kinderbescherming het verzoek op 3 februari 2022 had afgewezen en dat het bezwaar van eiseres op 2 mei 2022 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 20 september 2022 was eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de raad voor de Kinderbescherming werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de Wob niet van toepassing was, omdat het verzoek van eiseres niet gericht was op openbaarmaking aan het publiek, maar op het verkrijgen van documenten voor eigen gebruik in een andere procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg de raad voor de Kinderbescherming wel op om het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.M. Hoorenman)
en

raad voor de Kinderbescherming, verweerder

(gemachtigden: M. Kok en W. Bekker).

Procesverloop

Met een besluit van 3 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) om een afschrift te verkrijgen van de door eiseres gevraagde stukken afgewezen.
Met een besluit van 2 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2022.
Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Deze zaak heeft een voorgeschiedenis die verband houdt met de echtscheiding van eiseres en de betrokkenheid daarbij van verweerder.
2. Met een Wob-verzoek van 16 september 2021 heeft eiseres verzocht om afgifte van alle documenten waarover verweerder beschikt inzake het dossier omtrent haar zoon (hierna: dossier) en in ieder geval:
- Alle door de vader aan [de persoon 1] verstrekte documenten en informatie in het kader van het dossier, o.a. maar niet gelimiteerd tot die documenten waar naar verwezen wordt in de raadsrapportage;
- Alle correspondentie tussen [de persoon 1] en de vader inzake het dossier;
- Alle telefoonnotities (intern en extern) terzake het dossier;
- Alle notulen van het multidisciplinaire overleg terzake het dossier;
- Alle besluitvorming van het multidisciplinaire overleg terzake het dossier;
- De notulen van het gesprek tussen [de persoon 1] en eiseres, zoals opgesteld door [de persoon 2] , niet zijnde de ‘werkaantekeningen’ van [de persoon 1] . Openbaarheid van deze notulen is volgens eiseres noodzakelijk, gezien de uiterst beperkte informatie die uit dit gesprek is opgenomen in het eindrapport.
3. Op 9 oktober 2021 heeft verweerder een afschrift verstrekt van het dossier. Op
18 oktober 2021 heeft verweerder een tweetal documenten toegestuurd aan eiseres. Op
3 november 2021 heeft eiseres nogmaals uitdrukkelijk op grond van de Wob verzocht om documenten uit het dossier. Zij ziet de Wob als de enige manier om de hand te leggen op die stukken.
4. Verweerder heeft het Wob-verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder heeft allereerst beargumenteerd dat de door eiseres genoemde documenten niet zijn aangetroffen. Het verzoek van eiseres ziet volgens verweerder verder op documenten die te kwalificeren zijn als privéstukken, het betreft geen bestuurlijke aangelegenheid. Een beroep op de Wob kan volgens verweerder daarom niet slagen.
Ter zitting is door verweerder wel erkend dat er vele dingen in deze emotionele zaak niet goed zijn gegaan. Verweerder is daarom akkoord met vergoeding van het griffierecht en de proceskosten voor het verschijnen van de gemachtigde van eiseres ter zitting.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Zoals ook ter zitting is besproken heeft eiseres een heldere argumentatie gegeven op het punt van de volgens verweerder ontbrekende stukken.
Dat kan echter niet leiden tot een voor haar gunstige einduitkomst in deze zaak. Tussen partijen is gesproken over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC7603).
Evenals in die zaak gaat het eiseres hier niet om openbaarmaking van de stukken aan iedereen (een openbaarmaking in de zin der wet), maar om inzage c.q. verkrijging van die stukken om voor zichzelf in een andere procedure te gebruiken.
Zelfs wanneer eiseres haar verzoek dan uitdrukkelijk het label Wob geeft, gaat het dan juridisch gezien toch niet om een dergelijk verzoek, en is de Wob daarop niet van toepassing.
In het verlengde daarvan is deze procedure bij de bestuursrechter niet de juiste weg voor eiseres.
6. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.