In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een moeder uit Amsterdam, en de raad voor de Kinderbescherming. Eiseres had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om toegang te krijgen tot documenten die verband hielden met het dossier van haar zoon, in het kader van een echtscheiding. Het primaire besluit van de raad voor de Kinderbescherming, dat het verzoek om afschrift van de gevraagde stukken afwees, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de raad voor de Kinderbescherming het verzoek op 3 februari 2022 had afgewezen en dat het bezwaar van eiseres op 2 mei 2022 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 20 september 2022 was eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de raad voor de Kinderbescherming werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de Wob niet van toepassing was, omdat het verzoek van eiseres niet gericht was op openbaarmaking aan het publiek, maar op het verkrijgen van documenten voor eigen gebruik in een andere procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg de raad voor de Kinderbescherming wel op om het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.