ECLI:NL:RBAMS:2022:630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/217094-19 (zaak A), 13/215329-21 (zaak B) en 13/122021-21 (zaak C) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte in drie gevoegde strafzaken vrijgesproken van brandstichting en inbraak, maar veroordeeld voor diefstal uit auto

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 februari 2022, zijn drie strafzaken tegen de verdachte gevoegd. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van opzettelijke brandstichting en/of het veroorzaken van een ontploffing van een auto. Het Openbaar Ministerie had de zaak geseponeerd, maar na een klacht van de eigenaar werd de zaak alsnog voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een inbraak in een auto en het aanwezig hebben van verdovende middelen. Ook hier werd de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van een bromfiets op naam van de verdachte niet voldoende was om hem te veroordelen. In zaak C, waar de verdachte bekend had de diefstal van een tas uit een auto te hebben gepleegd, werd hij wel veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur. De rechtbank weegt in haar oordeel de verklaringen van getuigen, het gebrek aan bewijs in de andere zaken en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/217094-19 (zaak A), 13/215329-21 (zaak B) en 13/122021-21 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 9 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte dag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de terechtzitting - kort weergegeven - ten laste gelegd dat dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
in zaak A:
opzettelijke brandstichting en/of het veroorzaken van een ontploffing waardoor twee auto’s zijn verbrand en gemeen gevaar voor die auto’s en woningen te duchten was, op of omstreeks 8 maart 2018 te Amsterdam;
in zaak B:
1. het medeplegen van diefstal met braak uit een auto waarbij een of meerdere tassen en een laptop zijn weggenomen op 24 december 2020 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan die diefstal door met [mede verdachte 1] naar de auto te rijden, na de diefstal met hem weg te rijden en/of aan hem een bromfiets uit te lenen;
2. opzettelijk aanwezig hebben van 1,77 gram cocaïne, 21,60 gram MDMA en/of 40 pillen MDMA op 5 januari 2021 te Amsterdam;
in zaak C:
diefstal van een tas met daarin een riem en poloshirt op 7 mei 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. en de officier van justitie is ontvankelijk. De rechtbank verwijst hierbij naar de overweging die onder 4.3.1 bij zaak A is opgenomen. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak B, onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de auto-inbraak, of medeplichtigheid aan dat feit. Het kenteken van de scooter staat op naam van verdachte. De scooter is echter een tijd later en zonder buit voor de woning van verdachte aangetroffen. Daarnaast is er sprake van een onvoldoende specifiek signalement en heeft er op basis van de camerabeelden geen herkenning door verbalisanten plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
In zaak A heeft de officier van justitie onder meer gewezen op de aangiftes van [Slo] , [Slo] en [Slo] , het proces-verbaal van het aantreffen van de handschoen met glasdeeltjes op twee meter afstand van de uitgebrande auto’s en de resultaten van het forensische DNA-onderzoek naar deze handschoen. Op basis van de getuigenverklaringen, waaruit onder meer blijkt dat er kort na het geluid van een explosie een jongen wordt gezien die er met hoge snelheid op een witte scooter vandoor gaat, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden vastgesteld dat het ten laste gelegde strafbare feit heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van het onderzoek naar de Peugeot met kenteken [kenteken] , in combinatie de getuigenverklaring van [getuigen] over het geluid van glasgerinkel, doet vermoeden dat een van de autoramen is ingeslagen en vervolgens een brandbaar voorwerp in de auto is gegooid. Dat verdachte dit feit heeft gepleegd, wordt onder meer ondersteund door de omstandigheid dat verdachte in die periode op een witte scooter reed en de verklaringen van de familie van verdachte, waaronder zijn ooms [getuigen] en [getuigen]
De officier van justitie heeft in zaak B, feit 2, gewezen op het proces-verbaal van doorzoeking, waarbij buiten de woning van verdachte in twee schoenen een forse hoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen en op de bekennende verklaring van verdachte hierover bij de politie. De vermoedelijke schoenmaat van de schoenen komt nagenoeg overeen met de schoenmaat van verdachte. De doorzoeking heeft rechtmatig plaatsgevonden, nu de verdovende middelen buiten de woning zijn aangetroffen in een openbaar gedeelte van de flat. Voor een doorzoeking buiten de woning hoeft geen toestemming te zijn gegeven. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd door de druk die tijdens het verhoor op hem is uitgeoefend, vindt geen steun in het dossier. Bij het verhoor is een advocaat aanwezig geweest. Daarnaast is de verklaring van verdachte dat de verdovende middelen kunnen toebehoren aan medebewoners van het pand onaannemelijk in het licht van de overige bewijsmiddelen in het dossier.
De officier van justitie heeft in zaak C gewezen op de aangifte van [mede verdachte 2] , het proces-verbaal van de aanhouding van verdachte op heterdaad en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde in zaak C wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de aangifte, het proces-verbaal van het aantreffen en aanhouden van verdachte en zijn bekennende verklaring ter terechtzitting.
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de overige ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft er in zaak A primair op gewezen dat forensische opsporing de oorzaak van de brand niet heeft kunnen vaststellen. Nu uit de rest van het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, niet is vast te stellen dat de brand en/of explosie opzettelijk teweeg is gebracht, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van enig strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onvoldoende bewijs, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Uit de getuigenverklaringen kan niet worden geconcludeerd dat de jongen op de witte scooter iets met de brand te maken had. De signalementen uit de getuigenverklaringen zijn zeer algemeen en lopen ook uiteen. Ook kan sprake zijn van vooringenomenheid van en beïnvloeding door de familie van verdachte. Ten aanzien van de aangetroffen handschoen is het onduidelijk hoe lang de handschoen daar al lag. Het gaat om een verplaatsbaar object en verdachte woont vlakbij de plaats delict. Ook is onduidelijk hoe en wanneer de glassplinters op de handschoen terecht zijn gekomen. Er is geen objectief ondersteunend bewijs dat het telefoongesprek met de moeder van verdachte waarin zij gezegd zou hebben dat verdachte auto’s in brand heeft gestoken, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat zijn moeder, als vrouw, naar zijn oom zou hebben gebeld met dergelijke uitlatingen, past volgens verdachte bovendien niet in zijn cultuur.
In zaak B, feit 1 primair, heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte op de camerabeelden niet is herkend door verbalisanten en het opgegeven signalement onvoldoende specifiek is om tot een herkenning te komen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de scooter die dag te hebben uitgeleend. Uit het mutatierapport blijkt ook dat (onder meer) [mede verdachte 3] gebruik maakt van de scooter van verdachte en er dus ook anderen op de scooter rijden. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de jas die de persoon op de beelden droeg tijdens de diefstal dezelfde jas betreft als die is aangetroffen in de buddyseat van de scooter of in de slaapkamer van verdachte. De kenmerken van deze jassen komen niet overeen met hetgeen op de beelden te zien is.
In zaak B, feit 1 subsidiair, heeft de raadsvrouw erop gewezen dat scooters in [woonplaats] regelmatig door jongeren worden uitgeleend. Het enkele uitlenen van een scooter kan niet worden gezien als opzettelijke medeplichtigheid aan de diefstal.
De raadsvrouw heeft in zaak B, feit 2, er primair op gewezen dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De hoofdbewoonster had enkel toestemming gegeven voor doorzoeking van de slaapkamer van verdachte en de box. De toestemming strekte zich niet uit tot de schoenenkast. Deze bevond zich in het openbare trapportaal, maar behoort toe aan de bewoners van de woning. Nu er na uitsluiting van die goederen onvoldoende bewijs overblijft, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte het gevoel heeft gehad dat hij bij de politie onder druk is gezet. Verdachte beschikte niet over zijn eigen advocaat en heeft enkel een bekennende verklaring afgelegd omdat hij zijn familie wilde beschermen. Daarnaast zijn de schoenen niet van verdachte, er is sprake van een andere schoenmaat.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het ten laste gelegde in zaak A en zaak B, feit 1 primair en subsidiair en feit 2
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A en zaak B, feit 1 primair en subsidiair en feit 2, is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Zaak A
Bij de beoordeling van zaak A ziet de rechtbank zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van opzettelijke brandstichting en/of het veroorzaken van een ontploffing. Op basis van het onderzoek naar de personenauto met kenteken [kenteken] kan niet worden vastgesteld hoe of waar de brand is ontstaan. Het is onduidelijk of de brand het gevolg was van een explosie, of dat de brand een explosie heeft veroorzaakt. Een eventuele brandstichting of het veroorzaken van een ontploffing is door geen van de getuigen waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden dat getuige [getuigen] tweemaal glasgerinkel heeft gehoord, er glas is aangetroffen op een handschoen die zich twee meter van de auto’s bevond en getuigen hebben waargenomen dat er na de explosie een jongen op een witte scooter hard is weggereden, onvoldoende zijn om vast te stellen dat er een opzettelijke brandstichting en/of ontploffing heeft plaatsgevonden. Hierbij weegt mee dat door de politie onder meer is nagelaten onderzoek te doen naar de omstandigheden waaronder de handschoen op straat is aangetroffen. Zo is niet onderzocht hoe lang de handschoen er al lag en of het glas dat zich op de handschoen bevond enig verband houdt met de uitgebrande auto’s.
De rechtbank merkt daarbij op dat ook indien zou komen vast te staan dat de brand en/of ontploffing opzettelijk is veroorzaakt, verdachte niet met voldoende mate van zekerheid kan worden aangewezen als de persoon die het feit heeft gepleegd. Zoals overwogen heeft geen van de getuigen gezien wie de brand en/of ontploffing mogelijk heeft veroorzaakt. Ook is verdachte niet op de plaats delict herkend en is het signalement van de bestuurder van de scooter dat uit de getuigenverklaringen naar voren komt vrij algemeen. Verdachte beschikte in die tijd weliswaar over een witte scooter, maar of dit ook de scooter is geweest die zich op dat moment in de straat bevond en of deze bestuurder iets met de brand te maken heeft, is onbekend. Ten aanzien van de verklaring van de oom van verdachte dat de moeder van verdachte hem gebeld heeft en heeft gezegd dat verdachte de auto van zijn andere oom in brand heeft gestoken, overweegt de rechtbank dat de moeder van verdachte heeft ontkent dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Nu de verklaring van de oom van verdachte tegenover de verklaring van zijn moeder staat, voor beide verklaringen geen onderbouwing in het dossier aanwezig is en uit het dossier naar voren komt dat er sprake is van een familieruzie, wordt de verklaring van de oom van verdachte niet voldoende geacht om de betrokkenheid van verdachte bij de eventuele brandstichting/ontploffing vast te stellen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt op deze plaats in het vonnis het verweer van de raadsvrouw tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Het niet kunnen vaststellen van een gepleegd strafbaar feit heeft immers niet tot gevolg dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging.
Zaak B, feit 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank hetgeen dat is ten laste gelegd in zaak B, feit 1 primair en subsidiair, niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Zaak B, feit 2
Anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking van de schoenenkast en het aantreffen van verdovende middelen in twee verschillende schoenen op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank begrijpt uit het dossier dat de schoenenkast zich buiten de voordeur van de woning bevond, in het gemeenschappelijke trappenhuis. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 februari 2018 [1] en gelet op de memorie van toelichting bij artikel 2 van de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi) [2] is er enkel toestemming van de bewoner nodig (en/of een schriftelijke machtiging bij het uitblijven van die toestemming) voor het binnentreden van een woning. Een algemeen toegankelijk trappenhuis van een flat of appartementencomplex behoort echter niet tot de woning zelf. Dat de hoofdbewoonster dus enkel schriftelijk toestemming had gegeven voor doorzoeking van de slaapkamer van verdachte en de box, maakt de doorzoeking van de schoenenkast niet onrechtmatig. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag hoeveel bewijswaarde er dient te worden gehecht aan de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. De rechtbank ziet in het dossier geen enkele onderbouwing voor het standpunt van verdachte dat hij bij de politie onder druk zou zijn gezet om een bekennende verklaring af te leggen. Verdachte heeft voorafgaand aan het verhoor kunnen overleggen met een advocaat en bij het verhoor is ook telefonisch een advocaat aanwezig geweest. De enkele omstandigheid dat verdachte zijn verhoor niet heeft willen ondertekenen, is onvoldoende om dwang te kunnen vaststellen.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat de bekennende verklaring van verdachte niet als bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn bekennende verklaring bij de politie intrekt. Bij de beoordeling van de waarheidsgetrouwheid van de eerder afgelegde bekennende verklaring dient onder die omstandigheid zeer behoedzaam te worden omgegaan. Zo kan onder omstandigheden gedetailleerde daderkennis een rol spelen. De rechtbank neemt in aanmerking dat het verhoor van verdachte op 5 januari 2022 geen blijk geeft van gedetailleerde daderkennis. Verdachte verklaart immers het volgende op de vragen van de politie:
V: Even iets heel anders. Wij hebben drugs aangetroffen in jouw schoenen in de gang. Wat kun je hierover zeggen?
A: Softdrugs toch? Ik rook af en toe een jointje verder wil ik hier niets over verklaren.
V: Maar als jij niets weet van die drugs dan?
A: Ik wil hier niets over verklaren. Alles wat er thuis ligt drugs of misschien wel
een vuurwapen is van mij. Niemand legt die dingen thuis en als iemand dat wel doet ben ik dat.
V: Kun je aan mij vertellen wat wij hebben gevonden?
A: Daar wil ik liever geen verklaring over afleggen.
V: Ter bevestiging de drugs die wij in schoenen hebben gevonden zijn van jou?
A: Ja dat is allemaal van mij
[…]
A: Alles wat u aantreft en strafbaar is is van mij. Ik wil niet in details treden.
Uit de verklaring van verdachte kan de rechtbank niet afleiden dat hij precies wist wat er buiten de woning was aangetroffen, te weten (de harddrugs) cocaïne en MDMA. De rechtbank ziet ook geen andere feiten of omstandigheden waaruit zou blijken dat de bekennende verklaring van verdachte bij de politie als waarheidsgetrouw kan worden aangemerkt.
Nu op basis van de overige bewijsmiddelen in het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad, spreekt de rechtbank hem vrij van het in zaak B onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3.2
Bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaak C
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zaak C bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in zaak C:
op 7 mei 2021 te Amsterdam een tas met inhoud: riem en poloshirt, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij haar strafeis onder meer gewezen op de ernst van de feiten, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en het strafdoel van vergelding. Verdachte legt zijn eigen rol bij de feiten voortdurend buiten zichzelf. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat zij oorspronkelijk een lange gevangenisstraf wilde eisen. Uit het dossier blijkt dat verdachte zich met meerdere strafbare feiten heeft bezig gehouden die op dat moment een bron van inkomsten voor hem verzorgden. Het ten laste gelegde in zaak A is al even geleden en er is geen sprake van recidive. Daarnaast is verdachte nog redelijk jong en heeft hij een baan bij Uber Eats. Verdachte zou best gebaat kunnen zijn bij toezicht van de reclassering, maar door omstandigheden is er geen reclasseringsrapport opgemaakt. Om deze reden eist de officier van justitie geen bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie dient te worden gematigd. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaak A, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Het ten laste gelegde in zaak A heeft heel zwaar op verdachte gedrukt en heeft er onder meer voor gezorgd dat hij is gestopt met zijn opleiding. In zaak B heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte maar één tasje heeft meegenomen, terwijl hij ook meer tasjes uit de auto had kunnen meenemen. Ook zijn de goederen heel teruggevonden. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit de kofferbak van een auto van zeer kostbare spullen. Het betreft een hinderlijk strafbaar feit waarbij verdachte disrespect heeft getoond voor de eigendommen van een ander. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte bewust op pad is gegaan om te stelen, omdat hij geld nodig had. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte werkt zeven dagen per week en heeft aangegeven op enig moment weer een opleiding te willen beginnen.
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank minder feiten bewezen verklaard.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 50 uren passend en geboden, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.

9.Beslag

De officier van justitie heeft verzocht de bromfiets terug te geven aan verdachte en de handschoenen verbeurd te verklaren.
9.1
Teruggave in beslag genomen bromfiets
Gelet op de vrijspraak voor het onder zaak B feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, gelast de rechtbank teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven bromfiets met goednummer 5667023 en kenteken [kenteken] , die aan verdachte toebehoort.
9.2
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslaggenomen handschoenen met goednummers 5540767 en 5540766, nu niet kan worden vastgesteld wie de rechtmatige eigenaar van die handschoenen is.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak B

[Slo] vordert in zaak B, feit 1, als vertegenwoordiger namens de benadeelde partij [Slo] . € 2.203,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte in zaak B, feit 1 primair en subsidiair, geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak A en zaak B, feit 1 primair en subsidiair en feit 2, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Bromfiets (Omschrijving: G5667023, [kenteken] ; Kleur: Zwart; Merk: Kymco; Chassisnr: Lc2u110b1h1000304).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Handschoen (Omschrijving: 5540767);
  • 1 STK Handschoen (Omschrijving: 5540766).
Verklaart de benadeelde partij, Oriental Seeds B.V., niet-ontvankelijk in de vordering in zaak B, feit 1.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. K. Duker en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2022.
Bijlage I: [...]
[...]

Voetnoten

1.HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:191.
2.