ECLI:NL:RBAMS:2022:6295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
13/751699-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de evenredigheid en gezondheidsaspecten van de opgeëiste persoon

Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Kantongerecht in Aschaffenburg, Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De opgeëiste persoon, geboren in 1987, heeft de Nederlandse nationaliteit en is momenteel zwanger van haar zesde kind, terwijl zij ook de zorg heeft voor haar vijf andere kinderen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn oplichting, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon haar straf in Nederland kan ondergaan indien zij wordt veroordeeld.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering onevenredig is, gezien de zorg voor haar kinderen en haar zwangerschap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering niet onevenredig is en dat de belangen van de rechtshandhaving zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. Ook het verweer inzake de gezondheid van de opgeëiste persoon werd verworpen, omdat er geen bewijs was dat haar rechten in Duitsland geschonden zouden worden. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751699-21
RK nummer: 22/3027
Datum uitspraak: 5 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2021 door het Kantongerecht in Aschaffenburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.H. van Keulen, waarnemend voor mr. C.W. Dirkzwager, beiden advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het Kantongerecht in Aschaffenburg van 27 mei 2021 (dossiernummer: 306 Gs 967/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Leitende Oberstaatsanwältinin Aschaffenburg heeft bij brief van 29 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
It is assured, that in case the wanted person [opgeëiste persoon], born [geboortedag]1987, is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in the Federal Republic of Germany it will be allowed upon her request to enforce this sentence in the Netherlands on the basis of the Framework Decision on the European Arrest warrant (2002/584/JHA) and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Evenredigheid van het EAB

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleveringsverzoek onevenredig is. De uitvaardigende justitiële autoriteit had andere, minder ingrijpende middelen kunnen toepassen ten behoeve van de strafrechtelijke vervolging van de opgeëiste persoon in Duitsland. Zij had bijvoorbeeld een Europees onderzoeksbevel (EOB) kunnen uitvaardigen.
Daarbij is de overlevering in het concrete geval van de opgeëiste persoon onevenredig, nu overlevering naar Duitsland een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op
family lifezoals bedoeld in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) maakt. De opgeëiste persoon draagt namelijk de zorg over haar vijf kinderen en is momenteel zwanger van haar zesde kind. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardiging van het EAB niet onevenredig is. Het EAB is uitgevaardigd om de opgeëiste persoon te kunnen vervolgen. Een EOB is daarvoor niet voldoende.
Daarnaast is de overleveringsprocedure een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op
family life. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verweer inzake de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [1] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake.
Verweer inzake family life, artikel 7 Handvest
Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw met betrekking tot het concrete geval van de opgeëiste persoon overweegt de rechtbank dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland een beperking van haar recht op eerbiediging van haar familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 Handvest oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. Zulk soort bijzondere omstandigheden doen zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifelevert daarom geen beletsel op voor overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

7.Artikel 11 OLW: de gezondheid van de opgeëiste persoon

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg dient te worden gegeven op grond van artikel 11 OLW, nu de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat haar in het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden indien zij wordt overgeleverd. Vanwege een gecompliceerde zwangerschap staat de opgeëiste persoon onder verhoogd medisch toezicht. Daarnaast kampt de opgeëiste persoon met ernstige psychische problemen, waarvoor zij nu in behandeling is. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB.
De officier van justitie heeft gesteld dat de gezondheid van de opgeëiste persoon geen beletsel vormt om de overlevering toe te staan, nu er in het kader van artikel 35 OLW rekening kan worden gehouden met de gezondheid van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden vormen geen beletselen om de overlevering toe te staan. De raadsvrouw heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit volgt dat in Duitsland een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling doordat gedetineerden die in de situatie verkeren als die van de opgeëiste persoon niet de benodigde medische zorg krijgen. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over zulke gegevens. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zoals de officier van justitie reeds heeft gemeld, op grond van artikel 35 OLW rekening kan worden gehouden met de gezondheid van de opgeëiste persoon in het kader van de feitelijke overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Kantongerecht in Aschaffenburg (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.