ECLI:NL:RBAMS:2022:6214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
13/751965-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De officier van justitie heeft betoogd dat de opgeëiste persoon als economisch niet-actieve unieburger moet worden aangemerkt, omdat hij in de jaren 2020 en 2021 een WIA-uitkering ontving. Dit zou betekenen dat hij niet voldoet aan de inkomensnorm voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zou verliezen na overlevering, en heeft het beroep op gelijkstelling verworpen.

De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van een weigeringsgrond op basis van artikel 13 van de Overleveringswet, maar heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de wet en er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751965-21
RK nummer: 22/3869
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 augustus 2021 door
the Circuit Court in Poznań (Sąd Okręgowy w Poznaniu)(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Poznań – Nowe Miasto and Wilda (Sąd Rejonowy Poznań – Nowe Miasto i Wilda w Poznaniu) of the 7th day of October 2020 on executing a preventative measure against the requested person in the form of a temporary arrest for 14 days from the date of his apprehension, case number III Kp 332/20(II Kp 149/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een aan haar na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander op grond van de door hem overgelegde stukken. Daarom had een terugkeergarantie ten behoeve van hem moeten worden verstrekt. Dat is niet gebeurd dus moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon in de jaren 2020 en 2021 als economisch niet-actieve unieburger moet worden aangemerkt omdat hij toen een WIA-uitkering ontving. In zo’n geval moet als normbedrag het minimumloon worden aangehouden en daar zit hij 25% onder. Dus voor die twee jaren voldoet de opgeëiste persoon niet aan de inkomensnorm. Daarbij heeft hij in de jaren 2017 tot en met 2019 niet steeds het hele jaar ingeschreven gestaan. Subsidiair blijkt uit de bevraging bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zou kunnen verliezen naar aanleiding van het feit in het EAB, zodat hij niet aan de voorwaarden voor een gelijkstelling voldoet
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de IND-bevraging van 10 oktober 2022, kan niet worden vastgesteld dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen. Alleen al om die reden slaagt een beroep op gelijkstelling niet. Om die reden kan de overlevering niet afhankelijk worden gemaakt van een terugkeergarantie. Het beroep op gelijkstelling wordt verworpen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat:
  • het onderzoek in Polen is aangevangen;
  • de Poolse autoriteiten verzoeken om de overlevering;
  • de drugs in Polen zijn binnengebracht;
  • het openbaar ministerie niet voornemens is zelf de opgeëiste persoon te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.
7. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de rechter die het EAB heeft uitgevaardigd eerder een zaak tegen een andere persoon achter gesloten heeft behandeld en dus geen media heeft toegelaten in de rechtszaal.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, is geen element waaruit blijkt dat – noch dat doet vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Poznań (Sąd Okręgowy w Poznaniu)(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (