ECLI:NL:RBAMS:2022:62

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/752128-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse onderdaan

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 11 oktober 2021 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd door het Ostrów Mazowiecka District Court in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 10 november en 23 december 2021 zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft de schorsing van het bevel tot gevangenhouding opgeheven, omdat de opgeëiste persoon niet was verschenen.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces, waardoor deze grond niet van toepassing was. De raadsman stelde dat er geen dubbele strafbaarheid bestond, maar de rechtbank oordeelde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van straffeloosheid, aangezien het feit in Polen was gepleegd door een Poolse onderdaan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752128-21
RK nummer: 21/5481
Datum uitspraak: 6 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2020 door
Ostrolęka Criminal Court, 2nd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
wonende op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is door de rechtbank aangehouden voor bepaalde tijd teneinde de antwoorden op de door de officier van justitie gestelde vragen af te wachten.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 23 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal. De opgeëiste persoon is – in strijd met zijn schorsingsvoorwaarden – niet verschenen. De rechtbank heeft, op vordering van de officier van justitie, de schorsing van het bevel gevangenhouding opgeheven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
The Ostrów Mazowiecka District Court(Polen) van 30 oktober 2016 met kenmerk II K 101/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te voldoen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB staat vermeld dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar uit de aanvullende informatie van 22 november 2021 van de uitvaardigende justitiële autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding in persoon in ontvangst heeft genomen en op de hoogte was van het proces.
Dit betekent dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu voor dit feit geen dubbele strafbaarheid bestaat. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank Amsterdam weliswaar afgezien van de weigeringsgrond ex artikel 7 OLW, maar daarbij ging het om meerdere feiten waarbij een deel wel dubbel strafbaar was. Nu daar in dit geval geen sprake van is, moet de overlevering worden geweigerd omdat er geen sprake is van een strafrechtelijk element.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit weliswaar niet dubbel strafbaar is naar Nederlands recht, maar dat van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW dient te worden afgezien nu er geen aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde en straffeloosheid moet worden voorkomen.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021 [1] . In die zaak was de rechtbank van oordeel dat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht niet strafbaar was, omdat uit het EAB niet volgde dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht was gekomen. Dit geldt eveneens in de onderhavige zaak.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou moeten worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering niet mag leiden tot straffeloosheid. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden voorkomen. Het verweer wordt verworpen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Ostrolęka Criminal Court, 2nd Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.