5.8.Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in aanmerking komt voor punten gelet op haar inkomen. De vraag is hoeveel punten eiseres daarvoor krijgt. Al naar gelang het resultaat van haar bedrijf in de betreffende periode zal dit vijf of zeven punten zijn. Ook staat tussen partijen vast dat eiseres voor het onderdeel “ervaring met Nederland” in ieder geval vier punten zal krijgen.
Slotsom ten aanzien van criterium A
6. Verweerder kent voor criterium A in elk geval negen punten aan eiseres toe (minimaal vijf voor het inkomen en vier voor haar ervaring met Nederland). Het staat niet op voorhand vast dat eiseres voor de overige onderdelen niet de minimaal vereiste 21 punten behaalt. In elk geval staat vast dat eiseres zeker niet de volledige 30 punten voor criterium A hoeft te behalen op het onderdeel “ondernemerschapservaring”.
Afdelingsuitspraak van 6 februari 2015
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2015. Hieruit volgt volgens verweerder dat als een aanvrager onvoldoende stukken heeft overgelegd, verweerder geen advies hoeft te vragen bij de RvO. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. In die zaak oordeelde de Afdeling dat verweerder de aanvraag terecht niet heeft voorgelegd aan de RvO, onder andere omdat een vennootschapscontact ontbrak. In de zaak van eiseres is daarvan geen sprake. Van belang hierbij is ook, zoals onder hiervoor onder 5.2. overwogen, dat eiseres in deze zaak kennelijk voldoende stukken heeft overgelegd. Verweerder heeft immers zelf een inhoudelijk oordeel gegeven over de stukken en een inschatting gemaakt van het aantal punten.
Had verweerder eiseres moet horen in bezwaar?
8. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder, zoals eiseres aanvoert, de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Gelet op wat in bezwaar tegen het primaire besluit is aangevoerd, in het licht van bovenstaande overwegingen, is er geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Ook deze beroepsgrond slaagt.
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:46, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder is daarbij gehouden de aanvraag van eiseres ter advisering voor te leggen aan de RvO. Vervolgens moet verweerder eiseres in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over het RvO-advies. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).