ECLI:NL:RBAMS:2022:6130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.3795
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel en verlenging verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Australische, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning naar 'arbeid als zelfstandige', maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder. Het primaire besluit van 17 augustus 2021 en het bestreden besluit van 8 februari 2022 verklaarden het bezwaar van eiseres ongegrond. Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 28 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag van eiseres niet ter advisering is voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO). De rechtbank oordeelt dat eiseres voldoende stukken heeft overgelegd en dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.3795 (beroep) en NL22.3796 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Australische nationaliteit, verzoekster/eiseres (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning en de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 februari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op dezelfde datum heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de persoon] , als tolk in de Engelse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking “Working Holiday”. Deze verblijfsvergunning was geldig van 10 maart 2020 tot 10 maart 2021. Op 26 mei 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “Arbeid als zelfstandige”. Eiseres is sinds 11 juni 2020 eigenaar van de [bedrijf 1] , gevestigd op de [adres] in Amsterdam.
Het bestreden besluit
2. In het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende stukken heeft overgelegd ten aanzien van haar persoonlijke ervaring (onderdeel A). Omdat eiseres niet aan de minimale puntentoekenning voor onderdeel A toekomt, heeft verweerder de onderdelen B en C in het bestreden besluit niet getoetst. [1] Daarom is het volgens verweerder zinloos om de aanvraag voor advies voor te leggen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO). Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 februari 2015. [2]
Juridisch kader
3.1.
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige gaat verrichten, waarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
3.2.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang van de ondernemingsactiviteiten geschiedt aan de hand van het bij regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend. Het puntenstelsel, opgenomen in bijlage 8a van het VV 2000, omvat drie criteria:
A. Persoonlijke ervaring;
B. Ondernemingsplan; en
C. Toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
Per criterium moeten minimaal 30 punten worden behaald.
Geschil
4. In geschil is of verweerder de aanvraag van eiseres om wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning naar “Arbeid als zelfstandige” heeft kunnen afwijzen, zonder advies te vragen aan de RvO.
Had verweerder de aanvraag van eiseres aan de RvO moeten voorleggen?
5.1.
Eiseres stelt dat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheid heeft overschreden door zelf een inhoudelijk oordeel te geven over de overgelegde stukken, terwijl dit oordeel is voorbehouden aan de RvO. Wat eiseres betreft had verweerder de aanvraag daarom moeten voorleggen aan de RvO.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het na het indienen van de aanvraag aan verweerder is om aan de hand van het beleid vast te stellen of de door eiseres ingediende stukken voldoende zijn om de aanvraag ter advisering voor te kunnen leggen aan de RvO. De rechtbank benadrukt dat het dus aan verweerder is om een aanvraag als deze enkel te beoordelen op de compleetheid ervan. Als dat het geval is, wordt de aanvraag ter advisering voorgelegd aan de RvO, die de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken op inhoud beoordeelt en bepaalt of aan de aanvrager voldoende punten kunnen worden toegekend. In deze zaak heeft eiseres kennelijk voldoende stukken overgelegd, omdat verweerder zelf een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het te behalen aantal punten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van eiseres niet ter advisering is voorgelegd aan de RvO. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat niet op voorhand duidelijk was dat eiseres niet aan de minimale puntentoekenning voor criterium A (persoonlijke ervaring) toekwam. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank zal dat doen aan de hand van de verschillende onderdelen van criterium A van bijlage 8a van het VV 2000.
Diploma
5.3.
Verweerder heeft tegengeworpen dat eiseres niet op tijd een kopie van haar Australische diploma heeft overgelegd, en evenmin een vertaling daarvan. Het overleggen van een schriftelijke Internationale diplomawaardering (IDW) acht verweerder onvoldoende. Los daarvan stelt verweerder dat een MBO-diploma met kwalificatieniveau 3, zoals de IDW waardering aangeeft, niet in aanmerking komt voor puntentoekenning. Uit het puntenstelsel blijkt immers dat enkel een MBO-diploma met kwalificatieniveau 4, punten oplevert.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand vaststaat dat eiseres met haar MBO-diploma met kwalificatieniveau 3 niet voor puntentoekenning in aanmerking komt. Hoewel de rechtbank constateert dat uit het puntenstelsel volgt dat een MBO-diploma met kwalificatieniveau 4 tien punten oplevert, stelt de rechtbank vast dat uit het puntenstelsel niet blijkt dat een MBO-diploma met kwalificatieniveau 3 geen punten oplevert. Om die reden acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat het diploma van eiseres niet voor puntentoekenning in aanmerking komt, onvoldoende gemotiveerd.
Ondernemerschapservaring
5.5.
Verweerder heeft verder tegengeworpen dat eiseres ten aanzien van haar ondernemerschapservaring alleen een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij sinds 11 juni 2020 in Nederland een onderneming drijft. Zij heeft geen stukken van (eerdere) buitenlandse onderneming(en) overgelegd. Dat eiseres inmiddels al langer dan een jaar in haar huidige onderneming werkt, maakt volgens verweerder niet dat enkel daarmee reeds 35 punten zouden kunnen worden behaald. De volledige punten zouden immers pas kunnen worden toegekend bij meer dan vijf jaar ervaring, meer dan tien werknemers in dienst en een gedegen onderbouwing daarvan. Daarvan is in dit geval niet gebleken, aldus verweerder.
5.6.
De rechtbank stelt vast, zoals door verweerder ter zitting is aangegeven, dat de peildatum voor de ondernemerschapservaring van eiseres de datum van het bestreden besluit is. Dat betekent dat eiseres ruim anderhalf jaar ondernemerschapservaring heeft in Nederland. Uit het puntenstelsel blijkt niet op voorhand tot hoeveel punten de ondernemerschapservaring van eiseres leidt. Ter onderbouwing van zijn stelling over het aantal punten dat eiseres voor dit onderdeel kan behalen, heeft verweerder op de zitting verwezen naar de ervaring van de beslismedewerker van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze ervaring in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt. Indien verweerder verwijst naar de ervaring van de beslismedewerker, ligt het op de weg van verweerder om concreet te onderbouwen op welke ervaring de beslismedewerker het oordeel heeft gebaseerd, en welke voorbeelden daarbij zijn gebruikt. Verder ziet de rechtbank niet in waarom eiseres op dit onderdeel het maximale aantal van 35 punten moet behalen. Eiseres moet namelijk voor criterium A minimaal 30 punten behalen.
5.7.
Daarbij komt dat eiseres ten aanzien van dit onderdeel facturen heeft overgelegd uit 2018 en 2019, de periode dat zij in Groot-Brittannië als [functie] werkte. Uit deze facturen blijkt dat zij een stoel huurde in de [bedrijf 2] in Londen. Op de zitting heeft zij toegelicht dat zij zelf klanten bediende, dat de klanten aan haar betaalden en dat zij niet stond ingeschreven bij de Engelse KvK. Naar eigen zeggen heeft eiseres niet meer stukken over haar werkervaring in Engeland. De rechtbank acht het voorstelbaar dat deze ervaring meeweegt bij het onderdeel ondernemerschapservaring. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder, dat op voorhand vaststaat dat de werkzaamheden van eiseres in Groot-Brittannië geen (extra) punten opleveren, eveneens onvoldoende is gemotiveerd.
Inkomen en ervaring met Nederland
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in aanmerking komt voor punten gelet op haar inkomen. De vraag is hoeveel punten eiseres daarvoor krijgt. Al naar gelang het resultaat van haar bedrijf in de betreffende periode zal dit vijf of zeven punten zijn. Ook staat tussen partijen vast dat eiseres voor het onderdeel “ervaring met Nederland” in ieder geval vier punten zal krijgen.
Slotsom ten aanzien van criterium A
6. Verweerder kent voor criterium A in elk geval negen punten aan eiseres toe (minimaal vijf voor het inkomen en vier voor haar ervaring met Nederland). Het staat niet op voorhand vast dat eiseres voor de overige onderdelen niet de minimaal vereiste 21 punten behaalt. In elk geval staat vast dat eiseres zeker niet de volledige 30 punten voor criterium A hoeft te behalen op het onderdeel “ondernemerschapservaring”.
Afdelingsuitspraak van 6 februari 2015 [3]
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2015. Hieruit volgt volgens verweerder dat als een aanvrager onvoldoende stukken heeft overgelegd, verweerder geen advies hoeft te vragen bij de RvO. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. In die zaak oordeelde de Afdeling dat verweerder de aanvraag terecht niet heeft voorgelegd aan de RvO, onder andere omdat een vennootschapscontact ontbrak. In de zaak van eiseres is daarvan geen sprake. Van belang hierbij is ook, zoals onder hiervoor onder 5.2. overwogen, dat eiseres in deze zaak kennelijk voldoende stukken heeft overgelegd. Verweerder heeft immers zelf een inhoudelijk oordeel gegeven over de stukken en een inschatting gemaakt van het aantal punten.
Had verweerder eiseres moet horen in bezwaar?
8. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder, zoals eiseres aanvoert, de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Gelet op wat in bezwaar tegen het primaire besluit is aangevoerd, in het licht van bovenstaande overwegingen, is er geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:46, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder is daarbij gehouden de aanvraag van eiseres ter advisering voor te leggen aan de RvO. Vervolgens moet verweerder eiseres in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over het RvO-advies. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.3795,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.3796,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank / voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit puntenstelsel is opgenomen in artikel 3.20a, tweede lid, in samenhang met bijlage 8a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).