ECLI:NL:RBAMS:2022:6108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 22/509
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser, die zich ziek had gemeld na een verkeersongeval. Eiser, die werkzaam was als [functie], had zich op 26 februari 2020 ziek gemeld en ontving een Ziektewetuitkering. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op 21 oktober 2021 besloten dat eiser weer geschikt was voor zijn eigen werk, waardoor de uitkering per 25 oktober 2021 werd beëindigd. Eiser ging hiertegen in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 december 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 september 2022 is eiser via videoverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was niet aanwezig. Eiser betwistte de geschiktheid voor zijn functie, waarbij hij aanvoerde dat de arbeidsdeskundige onvoldoende informatie had verzameld over zijn werkactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige niet de juiste informatie had verkregen, omdat deze contact had gehad met een persoon die geen volledig beeld had van de werkzaamheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen en dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiser geschikt was voor zijn functie.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Oostenrijk), eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M. van der Plas).

Procesverloop

Met een besluit van 21 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser weer geschikt is voor zijn eigen werk. Daarom krijgt hij vanaf 25 oktober 2021 geen Ziektewetuitkering meer.
Met een besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 september 2022. Eiser is via een videoverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde in de zittingszaal. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser werkte als [functie] voor gemiddeld 36 uur per week. Op 26 februari 2020 meldde hij zich ziek voor dit werk wegens een verkeersongeval. Hierbij liep eiser meerdere breuken in zijn rechterenkel, borstbeen en wervels op en een letsel van de linkerschouder. In overleg met de werkgever is eiser op
1 [datum] uit dienst gegaan. Met een besluit van 27 [datum] besliste verweerder dat eiser hierdoor geen recht meer had op een Ziektewetuitkering, omdat sprake zou zijn van benadeling van verweerder. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan en werd in het gelijk gesteld. Hierdoor werd de Ziektewetuitkering alsnog uitgekeerd. In [datum] is eiser naar Oostenrijk vertrokken om samen met zijn vrouw een [bedrijf] te starten.
2. In het kader van de Eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgde dat eiser weer geschikt was voor zijn eigen werk. Daarom krijgt eiser vanaf 25 oktober 2021 geen Ziektewetuitkering meer.
3. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan deze beslissing ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeelde dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
Standpunt van eiser
4. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet ter discussie staat. Het geschil beperkt zich dus tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. Eiser is van mening dat hij ten onrechte geschikt is geacht voor zijn functie.
Het oordeel van de rechtbank
5. In artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet is bepaald dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] , wordt onder zijn arbeid verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het geval van eiser geldt als maatstaf voor de arbeid de functie [functie] .
7. Om een beter beeld te krijgen van de functie heeft de arbeidsdeskundige in de primaire fase van de besluitvorming contact opgenomen met een medewerkster van personeelszaken, [de persoon] . Zij vertelde dat ongeveer 40% van de werkzaamheden plaatsvindt op de werkvloer, waarbij de manager onderweg is en moet staan of lopen. Eiser schat dit percentage zelf in op ten minste 50% en sommige dagen zelfs 100%. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij alleen te maken had met [de persoon] op de momenten dat hij betrokken was bij het werven van personeel. De taken van eiser bleven hier echter niet bij. Eiser heeft ook veel meer technische taken, die zien op productie en storingen. Bovendien werkte eiser in een ander gebouw dan [de persoon] . Daarom kon zij geen volledig beeld hebben van de werkactiviteiten van eiser. Een medewerker waar eiser wel dagelijks contact mee had is de productiemanager. Hij is op de hoogte van de inhoud van de functie omdat hij hier dagelijks bovenop zit. Indien de arbeidsdeskundige contact zou hebben gehad met de productiemanager had hij, aldus eiser, beter kunnen inschatten of de functie, gelet op eisers beperkingen op lopen, traplopen en staan, medisch geschikt is.
8. De rechtbank kan dit betoog volgen en is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. In beroep heeft eiser specifiek arbeidskundige gronden aangevoerd. Verweerder heeft hier niet op gereageerd met een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ook een toelichting op de zitting is uitgebleven, nu verweerder op de zitting niet is verschenen. Daarom heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser geschikt is voor zijn functie.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep gegrond wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van 't Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1228