ECLI:NL:RBAMS:2022:6082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/752183-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 30 augustus 2021, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit juist is verklaard tijdens de zitting.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op verschillende openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon om medische redenen niet aanwezig kon zijn. Uiteindelijk is de zaak voortgezet met de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon. De raadsvrouw heeft betoogd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat niet duidelijk is of de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het EAB leidend is en dat eventuele onduidelijkheden over voorlopige hechtenis in Polen moeten worden behandeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752183-21
RK nummer: 22/1934
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2021 door
the Circuit Court in Płock(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2022 en 6 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van respectievelijk officier van justitie
mr. K. van der Schaft en officier van justitie mr. M. Westerman. Op beide zittingen is het onderzoek ter zitting geschorst, omdat de opgeëiste persoon wegens dringende medische redenen niet in staat was ter zitting te verschijnen.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, advocaat te Breda (waarnemend voor mr. S. de Goede, ook advocaat te Breda) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op basis van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een
  • een
Met deze laatste beslissing is het vonnis onder het eerste gedachtestreepje bekrachtigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 2 jaar, 6 maanden en 7 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met referentie
II K 130/18.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is wat de hoogte is van de straf waarvoor de overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon heeft een straf van 3 jaar opgelegd gekregen waarvan hij nog 2 jaar, 6 maanden en 7 dagen moet uitzitten, terwijl de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie van 10 mei 2022 heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het EAB is daarmee ongenoegzaam. De raadsvrouw heeft primair verzocht om de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft zij verzocht om bij tussenuitspraak te bepalen dat de zaak moet worden heropend om hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB leidend is. In het geval dat er onduidelijkheid bestaat over de ‘aftrek’ van voorlopige hechtenis en de eventuele duur daarvan, gaat het om een executiekwestie die in Polen aan de orde gesteld moet worden en niet van belang is voor de overleveringsprocedure hier in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het EAB genoegzaam is en gaat er daarbij vanuit dat hetgeen in het EAB staat over de nog uit te zitten straf juist is. Daaruit volgt dat van de initiële straf van 3 jaar nog 2 jaar, 6 maanden en 7 dagen resteert. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat de opgeëiste persoon in zijn verhoor bij de officier van justitie verklaard heeft dat hij al ongeveer een half jaar van zijn straf zou hebben uitgezeten, hetgeen overeenkomt met wat er in het EAB staat.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Standpunt van de raadsvrouw
4.1.1.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van artikel 12 OLW slechts naar de procedure in hoger beroep gekeken moet worden, nu uit het dossier blijkt dat in hoger beroep opnieuw inhoudelijk naar de zaak gekeken is. Ten aanzien van die procedure is niet duidelijk of de opgeëiste persoon de dagvaarding persoonlijk,
in his hands, heeft ontvangen. Om die reden is niet duidelijk of de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de behandeling in hoger beroep. De situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW is daarmee niet van toepassing. Ook de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW is volgens de raadsvrouw niet van toepassing, nu niet duidelijk is of de advocaat die in hoger beroep is verschenen gemachtigd was om de verdediging te voeren.
4.1.2.
De raadsvrouw heeft aangegeven in het bijzonder acht te slaan op de zinsnede ‘
the attorney substituting the defense counsel appointed personally by [opgeëiste persoon] was present at the hearing’. Uit die zinsnede kan niet opgemaakt worden of sprake was van een door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat of van een gemachtigd waarnemer van die advocaat. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de uitspraak met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2019:9667, waar een soortgelijke formulering tot een weigering van de overlevering geleid heeft.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
4.2.1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW en overweegt daarbij dat de opgeëiste persoon volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit is opgeroepen op het door hem zelf opgegeven adres. Ook is aan hem de zogeheten adresinstructie verstrekt met daarin onder meer vermeld de consequenties van het niet verschijnen. De opgeëiste persoon is deels aanwezig geweest in eerste aanleg en was dus op de hoogte van de zaak. Door zijn handelen heeft hij vrijwillig afstand gedaan van zijn verdedigingsrecht door in hoger beroep niet te verschijnen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
4.3.2.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 12 OLW echter om de volgende redenen niet aan overlevering in de weg, ongeacht of het vonnis in eerste aanleg en/of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
4.3.3.
Voor de procedure in eerste aanleg geldt – blijkens de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 mei 2022 – dat de opgeëiste persoon tijdens de eerste zitting op 16 april 2019 aanwezig was. Op deze zitting van 16 april 2019 is de opgeëiste persoon mondeling aangezegd te verschijnen op de zitting van 20 mei 2019. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Aan de aanvullende informatie maakt de rechtbank op dat op de zitting van 31 mei 2019 alleen uitspraak is gedaan. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing voor de procedure in eerste aanleg.
4.3.4.
Voor de procedure in hoger beroep, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, geldt het volgende. In de aanvullende informatie van 10 mei 2022 van de Poolse autoriteiten staat het volgende:
"However, on November 22, 2019, he received personally a notification about the date of this hearing, sent to the address of his place of residence. The sentenced could have appeared without any restrictions to the hearing date. The attorney substituting the defense counsel appointed personally by [opgeëiste persoon] was present at the hearing."
De aanvullende informatie van 19 mei 2022 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Yes, notices about the date and place of court hearings were sent to the address
indicated by [naam]”
Deze aanvullende informatie in onderlinge samenhang bezien, is niet voldoende voor de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Hieruit volgt om te beginnen niet ondubbelzinnig dat de opgeëiste persoon in persoon in kennis is gesteld van de tijd en plaats van de zitting in hoger beroep. Verder volgt daaruit ook niet dat de opgeëiste persoon ervan op de hoogte is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Verder is niet duidelijk of de advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd was om hem tijdens het hoger beroep te vertegenwoordigen, zodat ook de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW niet van toepassing is. De omstandigheden van artikel 12, sub c en d zijn evenmin aan de orde. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang. Uit de genoemde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 22 november 2019 op het door hem opgegeven adres in persoon is opgeroepen voor de procedure in hoger beroep. De rechtbank concludeert dan ook dat de opgeëiste persoon wist van (de datum en plaats van) de procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij uit eigen beweging (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. In het EAB is aangekruist:
illicit manufacture, processing, smuggling of narcotic drugs, precursors, substitutes or psychotropic substances or their trafficking
Naar de rechtbank begrijpt heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hiermee bedoeld:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
De feiten vallen daarmee op deze lijst onder nummer 5.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Płock(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.