ECLI:NL:RBAMS:2019:9667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
13/751771-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet in verband met niet verschenen verdachte

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 augustus 2019. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 24 oktober 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten en betrekking heeft op twee vonnissen. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal 2 jaar en 10 maanden, waarvan nog een deel resteert. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zittingen die tot de vonnissen hebben geleid. Dit is in strijd met artikel 12 van de Overleveringswet, dat vereist dat de verdachte aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de geschorste overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter, mr. A.W.C.M. van Emmerik, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751771-19
RK nummer: 19/5109
Datum uitspraak: 7 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2018 door
the Regional Court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
adres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 oktober 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en de inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een tweetal vonnissen:
- samengesteld vonnis II K 116/13, gewezen door
the District Court in Szmotulyop 17 juli 2013, welk vonnis is bevestigd door het vonnis van
the Regional Court in Poznanvan 17 september 2014. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 10 maanden waarvan volgens het EAB nog 2 jaar, 4 maanden en 7 dagen resteren;
- vonnis II K 12/14, gewezen door
the District Court in Zielona Goraop 17 april 2014, welk vonnis definitief werd op 24 april 2014. De opgeëiste persoon is bij dit vonnis veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden met een proeftijd van 4 jaar. Bij beslissing van 2 december 2014 van
the District Court te Szamotulyis deze voorwaardelijke gevangenisstraf omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 26 dagen.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot de vonnissen hebben geleid.
Voor wat betreft vonnis II K 116/13 stelt de rechtbank aan de hand van het dossier het volgende vast. Volgens het EAB is de opgeëiste persoon niet verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid maar heeft de advocaat van de opgeëiste persoon een waarnemend advocaat aangewezen die op de zitting van 17 september 2014 is verschenen. De opgeëiste persoon heeft tegenover de officier van justitie verklaard dat hij niet wist dat er een zitting had plaatsgevonden. Hij was op dat moment al in Nederland. Hij had weliswaar een advocaat aangewezen maar had al voordat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsvond al afstand gedaan van deze advocaat. Hij heeft geen hoger beroep ingesteld. In de brief van de Poolse autoriteit van 22 oktober 2019 wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op de zitting in hoger beroep en niet in persoon is opgeroepen voor die zitting. Volgens die brief is de opgeëiste persoon ter zitting niet vertegenwoordigd door een door hem aangewezen advocaat, maar door een ‘duly authorised substitute defence attorney’. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren.
Voor wat betreft vonnis II K 12/14 stelt de rechtbank het volgende vast. Volgens het EAB is de opgeëiste persoon niet verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, maar is hij ‘duly notified’ over de zitting van 17 april 2014 op het laatst van hem bekende adres. De opgeëiste persoon heeft tegenover de officier van justitie eveneens verklaard dat hij de zitting niet heeft bijgewoond. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de het dossier niet ondubbelzinnig is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon tijdig op de hoogte is gebracht van het tijdstip van de zitting. Een verzetsgarantie is niet gegeven.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Gelijkstelling met een Nederlander.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan een bespreking het door de verdediging gedane beroep op gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander niet meer toe.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 12 OLW dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen II K 116/13 en II K 12/14.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.