ECLI:NL:RBAMS:2022:6078

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/751472-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; weigeringsgrond artikel 12 OLW niet van toepassing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1967 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.

De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en het EAB betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden, waarvan nog 1 jaar, 3 maanden en 28 dagen resteert. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat niet vastgesteld kan worden dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, aangezien de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en in tweede aanleg in persoon is gedagvaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks dat niet kon worden vastgesteld of de zaak in hoger beroep opnieuw in feite en in rechte is behandeld, artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751472-20
RK nummer: 21/5958
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2020 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1967,
verblijfadres: [verblijfsadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the District Court in Trzciankavan 27 november 2017 met referentie
II K 477/17. Dit vonnis is in stand gelaten met een
judgement of the Regional Court in Poznańvan 13 maart 2018 met referentie
IV Ka 157/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, drie maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Standpunt van de raadsvrouw
4.1.1.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, nu niet vastgesteld kan worden dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat de zinsnede
‘notice of the appeal hearing on 13 March 2018 was received by the defendant in person on 19 February 2018’met zich meebrengt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding ook persoonlijk in ontvangst heeft genomen.
4.1.2.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om een tussenvonnis te wijzen en aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Zij heeft daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2022:5032.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
4.2.1.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is, nu de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig is geweest en in tweede aanleg in persoon is gedagvaard.
4.2.2.
De officier van justitie heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat van weigering kan worden afgezien, onder andere gelet op het feit dat de opgeëiste persoon ten aanzien van het feit in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank4.3.1. Wanneer een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
4.3.2.
Daargelaten dat de rechtbank aan de hand van het dossier niet heeft kunnen vaststellen of de zaak in hoger beroep opnieuw in feite en in rechte ten gronde is behandeld, staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
4.3.3.
Uit het dossier blijkt immers dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
4.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat er voor wat betreft de procedure in hoger beroep sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Dit volgt uit onderdeel d) van het EAB, ten overvloede nader toegelicht bij aanvullende informatie van 21 juli 2022, waarin is meegedeeld dat de
‘notice of the appeal hearing on 13 March 2018 was received by the defendant in person on 19 February 2018’. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
4.3.5.
Anders dan in de door de raadsvrouw aangehaalde zaak, ziet de rechtbank in dit dossier geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in het EAB en de aanvullende informatie verstrekte gegevens. Het primaire en subsidiaire verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.