ECLI:NL:RBAMS:2022:5032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
13/751986-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de executie van een Europees aanhoudingsbevel uit Polen

Op 26 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, die gedetineerd is en wiens identiteit door de rechtbank is vastgesteld. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 23 mei 2022 en de behandeling vond plaats op 12 juli 2022. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft vragen gesteld over de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslagen van het EAB, met name over de oproep voor de zitting in Polen en de referenties van de vonnissen. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet duidelijk is of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting die leidde tot het vonnis VIII K 1053/17. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de referenties van de vonnissen en de reductie van de straf met 70 dagen, en heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

De rechtbank heeft de zaak geschorst en bevolen dat de opgeëiste persoon opnieuw moet worden opgeroepen, samen met een tolk in de Poolse taal, op een nog vast te stellen datum. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751986-20
RK nummer: 22/2743
Datum uitspraak: 26 juli 2022
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juni 2020 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
woonachtig op het adres [woonadres] ,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C. Sneep, waarnemend voor
mr. S. de Goede, beiden advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
Een
judgementvan de
District Court Poznań – Grunwald and Jeźyce in Poznań(Polen) van 8 februari 2017 (referentie: VIII K 1053/17);
Een
judgementvan de
District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań(Polen) van
9 juni 2010 (referentie: VIII K 1778/09). De executie van de in dit vonnis opgelegde voorwaardelijke straf is bevolen door de
District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań(Polen) bij beslissing van 8 juli 2014 (referentie: VIII Ko 2167/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van:
8 maanden (opgelegd bij vonnis VIII K 1053/17);
1 jaar en 6 maanden, waarvan nog 1 jaar en 8 dagen resteren,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor vonnis VIII K 1053/17 moet worden geweigerd. De door het IRC gestelde vraag ten aanzien van dit vonnis – namelijk of de opgeëiste persoon de oproep
in his handsheeft ontvangen – is niet volledig beantwoord. De opgeëiste persoon betwist dat hij van de zitting op de hoogte was. Bovendien wordt de referentie soms als VIII K 1053/17 en soms als VIII K 1053/16 geschreven, zodat niet duidelijk is of het gaat om dezelfde vonnissen.
Ten aanzien van vonnis VIII K 1778/09 is geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden aan de orde en zou pas op de zitting van 9 juni 2010, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, een adresinstructie zijn gegeven. Ook ten aanzien van dat vonnis is de raadsman van mening dat de overlevering moet worden geweigerd. Bovendien bestaat over de executie van de voorwaardelijke straf onduidelijkheid. Hoewel in de aanvullende informatie vermeld staat dat er ‘
no margin of discretion’is geweest, blijkt uit het EAB dat de aanvankelijk opgelegde – voorwaardelijke – gevangenisstraf straf met 70 dagen is verminderd. Dit zou ertoe kunnen leiden dat ook de omzettingsbeslissing moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. Voor vonnis VIII K 1053/17 geldt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, wat de uitvaardigende justitiële autoriteit bevestigd heeft in de aanvullende informatie. De omzetting van de voorwaardelijke straf in de beslissing VIII Ko 2167/14 betreft een kale omzetting, zodat die gelet op de zogeheten Ardic-rechtspraak niet getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW. Voor het vonnis VIII K 1778/09 geldt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van vonnis VIII K 1053/17
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Het is de rechtbank niet duidelijk of zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan vanwege het volgende.
In het onderdeed d) van het EAB is het volgende vermeld:

The person was summoned in person on 15.12.2016 and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial.’
Het IRC heeft op 14 juni 2022 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende gevraagd:
According to section D of the EAW, the wanted person was summoned in person on 15 December 2016. Could you please inform us this means that he received the notification personallyin his hands?
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 23 juni 2022 daarop als volgt geantwoord:
We […] would like to inform you that the requested person received the notice of the hearing in person on 15 December 2016.
De door het IRC gestelde vraag – namelijk of de opgeëiste persoon de oproep
in his handsheeft ontvangen, is met de bovenstaande reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet (afdoende) beantwoord. Bovendien ziet de rechtbank dat de referenties VIII K 1053/16 en VIII K 1053/17 in het EAB door elkaar worden gebruikt. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de volgende vragen te (laten) stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Heeft de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting voorafgaand aan vonnis VIII K 1053/17 in persoon in ontvangst genomen, inhoudende dat hij de oproep in zijn eigen handen heeft ontvangen?
- Welke referentie moet worden gekoppeld aan de
judgementvan de
District Court Poznań – Grunwald and Jezyce in Poznań(Polen) van 8 februari 2017. Is dat VIII K 1053/16 of VIII K 1053/17? De rechtbank wil in dat verband graag weten of VIII K 1053/16 en VIII K 1053/17 twee verschillende vonnissen zijn, of dat er sprake is van een kennelijke schrijffout.
Ten aanzien van vonnis VIII K 1778/09 en de beslissing VIII Ko 2167/14
In het EAB onder B) staat vermeld:
[…] pursuant to the decision of 08 july 2014 (reference number VIII Ko 2167/17), the District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań ordered execution of the penalty of 1 year and 6 months’ imprisonment of [opgeëiste persoon], and the custodial penalty was reduced by 70 days.
Onder C) staat als ‘
remaining term of imprisonment’in het EAB vermeld:
a penalty of 1 year and 8 days’ imprisonment (the total of 172 days, i.e. 70 days (the period by which the custodial penalty was reduced) and the period between 03.09.2015, 11:50 hours and 14.12.2015 (i.e. 102 days).
Het IRC heeft op 14 juni 2022 navraag gedaan over de reductie van de straf met 70 dagen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 6 juli 2022 daarop het volgende antwoord gegeven:
The District Court in Poznań, III Criminal Division […] kindly informs that the Court, while ordering the execution of the sentence, had no discretion as it was already bound by the judgment in case VIII K 1778/09.
Het is de rechtbank – ook na het gegeven antwoord – niet duidelijk wat de reden is voor de reductie van de straf met 70 dagen. Zij ziet dan ook aanleiding om de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te (laten) stellen:
- Waarop is de aftrek van de straf met 70 dagen in vonnis VIII Ko 2167/14 gebaseerd, en bestond daarbij beoordelingsruimte voor de bevoegde instantie?
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en schorsen ten behoeve van nadere informatie.

4.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd –met dien verstande dat de zaak voor het verstrijken van de beslistermijn (te weten: 17 augustus 2022) opnieuw op zitting moet worden gebracht – om de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 3.1 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.