ECLI:NL:RBAMS:2022:6075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/752259-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en toewijzing van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot omgezette geldboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en een geldboete. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de procedure rondom de omzetting van de geldboete in vervangende hechtenis is besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de opgeëiste persoon niet langer gevangen kon worden gehouden.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB en de bijbehorende documenten beoordeeld. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting in Polen, maar er was onduidelijkheid over zijn verdedigingsrechten met betrekking tot de omzettingsbeslissing van de geldboete. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting waarop de omzettingsbeslissing was genomen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er twijfels waren over de kennisgeving van de zitting aan de opgeëiste persoon, de overlevering niet kon worden geweigerd omdat hij aanwezig was bij de eerdere zitting in 2017. De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor het deel van de vrijheidsstraf dat voortvloeit uit de omgezette geldboete moest worden geweigerd, maar dat de overlevering voor het overige deel van de vrijheidsstraf kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de OLW toegepast en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752259-19
RK nummer: 20/497
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 27 augustus 2019 door
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of Regional Court in Warsawvan 17 juli 2017, met referentie
XVIII K 268/16.
3.2.
Hierbij is een straf opgelegd van 1 jaar en 4 maanden en een geldboete van
200 daily allowance which, by a decision of 12.03.2019, was changed into a substitutive penalty of 100 days of deprivation of liberty for the unpaid fine.
3.3.
Bovengenoemde geldboete is volgens onderdeel b) van het EAB omgezet in een vrijheidsstraf van 100 dagen. Uit onderdeel b) van het EAB blijkt dat de omzettingsbeslissing die aan de oplegging van deze vervangende hechtenis ten grondslag ligt, is genomen op 12 maart 2019. Wanneer onderdeel b) echter in samenhang met de onderdelen d) en f) gelezen wordt, blijkt dat op 12 maart 2019 alleen een arrestatiebevel is uitgevaardigd ten aanzien van de vervangende hechtenis. Uit de onderdelen d) en f) blijkt dat de eigenlijke omzettingsbeslissing is genomen op 25 september 2018. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de omzettingsbeslissing op deze laatstgenoemde datum is genomen. Bij deze omzettingsbeslissing hoort het kenmerk
XV Ko 1489/18.
3.4.
Dit betekent dat na omzetting van de geldboete de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, 7 maanden en 10 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
3.5.
Van de in 3.4 genoemde totale vrijheidsstraf resteren volgens het EAB nog 10 maanden en 21 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en de hiervoor genoemde omzettingsbeslissing. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.6.
Ten aanzien van de geldboete overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 2, eerste lid, van de OLW in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ moet, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, zo worden begrepen dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een feit waarop uitsluitend een geldboete is gesteld. In deze zaak bestaat de aan de opgeëiste persoon opgelegde samengestelde straf voor een gedeelte van 100 dagen uit een vrijheidsbenemende straf als gevolg van een omgezette geldboete. Deze vervangende hechtenis is een in plaats van de aanvankelijk opgelegde geldboete opgelegde maatregel die strekt tot vrijheidsbeneming. De rechtbank is van oordeel dat ook het omgezette strafdeel een vrijheidsstraf is in de zin van artikel 1 onder c van de OLW zodat het EAB ook voor dat strafdeel kon worden afgegeven. [1]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Standpunt van de raadsman
4.1.1.
De overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Uit het EAB kan niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de zitting waarop besloten is over de omzetting van de geldboete in de vervangende hechtenis.
4.1.2.
Subsidiair moet de zaak worden aangehouden zodat bij de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden nagegaan welke afspraken de opgeëiste persoon in Polen heeft gemaakt met de officier van justitie over zijn vertrek naar Nederland.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
4.2.1.
Artikel 12 OLW staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering, aangezien de opgeëiste persoon met zijn advocaat aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg. De omzettingsbeslissing, waarbij de geldboete is omgezet in vervangende hechtenis, hoeft niet getoetst te worden aan artikel 12 OLW.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 13 april 2017 samen met zijn advocaat bij een zitting aanwezig is geweest waarbij zijn strafzaak behandeld is. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de – niet nader onderbouwde – opmerking van de opgeëiste persoon dat hij op deze zitting niet als verdachte maar slechts als getuige is gehoord.
4.3.2.
Uit het EAB onder d) volgt dat de opgeëiste persoon noch zijn raadsman op de hoogte zijn gesteld van volgende zittingsdata. Om die reden kan niet worden vastgesteld of sprake is van één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden. Daarnaast is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarmee van toepassing.
4.3.3.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank gaat uit van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tijdens de inhoudelijke behandeling van 13 april 2017. Om die reden neemt de rechtbank aan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht en dat er tegen hem een proces was aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om op volgende zittingen in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot het zich vergewissen van het verdere verloop van de procedure.
4.3.4.
Voor de omzettingsbeslissing van 25 september 2018 geldt dat niet kan worden vastgesteld of de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven op dit punt over een zekere beoordelingsbevoegdheid beschikte. [2] Zoals onder punt 1 is overwogen, is de beslistermijn in deze zaak verstreken. Gelet hierop ziet de rechtbank geen ruimte om de behandeling van het EAB aan te houden, om op dit punt nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat de omzettingsbeslissing (zekerheidshalve) wel getoetst moet worden aan artikel 12 OLW.
4.3.5.
Ten aanzien van de omzettingsbeslissing van 25 september 2018 kan niet worden vastgesteld of sprake is van één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden. Daarnaast is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarmee van toepassing. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Daarbij is van belang dat niet kan worden vastgesteld of de opgeëiste persoon al dan niet op de hoogte is geweest van de procedure die tot de omzettingsbeslissing heeft geleid. De rechtbank zal de overlevering ten aanzien van de in de 100 dagen hechtenis omgezette geldboete daarom weigeren.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het onderzoek heeft in Polen plaatsgevonden en het bewijs is daar aanwezig. De verdovende middelen zijn in Polen ingevoerd en zijn daar in beslag genomen. Ook zijn in Polen de medeverdachten aangehouden. Het Nederlandse openbaar ministerie is ten slotte niet voornemens om de vervolging hier in Nederland over te doen.
De raadsman heeft ten aanzien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW geen standpunt ingenomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is daarom, gelet op wat is aangevoerd door de officier van justitie, van oordeel dat het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormen om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van de omgezette vrijheidsbenemende straf van 100 dagen is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW, dient de overlevering daarvoor te worden geweigerd.
Nu is vastgesteld dat het EAB verder voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7, 12 en 13 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat ziet op de bij beslissing van 25 september 2018 omgezette geldboete, te weten
100 dagen.
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het overige gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk rechtbank Amsterdam 5 september 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:9042.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 december 2017, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 77.