ECLI:NL:RBAMS:2022:6020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/707871 / HA ZA 21-868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor boete en ontbinding van schoonmaakovereenkomst tussen TrainMore en gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen TrainMore Amsterdam Non-Stop B.V. (eiseres) en twee gedaagden, waaronder een natuurlijke persoon en een besloten vennootschap. De zaak betreft de aansprakelijkheid van gedaagden voor een boete die aan TrainMore is opgelegd door de Arbeidsinspectie wegens het inzetten van werknemers zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde 1 aansprakelijk is voor de boete van € 19.000,- en de kosten van rechtsbijstand van € 2.763,81, en dat de ontbinding van de overeenkomst door TrainMore rechtsgeldig was. De rechtbank stelt vast dat gedaagde 1 in strijd heeft gehandeld met de overeenkomst door onrechtmatig personeel in te zetten, wat heeft geleid tot de boete. De rechtbank wijst de vorderingen van gedaagden in reconventie af, waarbij zij hebben betoogd dat de ontbinding van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De rechtbank concludeert dat de ontbinding gerechtvaardigd was, gezien de tekortkomingen van gedaagde 1. De rechtbank veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van de vorderingen van TrainMore, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/707871 / HA ZA 21-868
Vonnis in hoofdzaak van 5 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRAINMORE AMSTERDAM NON-STOP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.C. Zaal te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. K.G.O. Afriyieh te Haarlem.
Partijen zullen hierna TrainMore en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 september 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie en incidenteel verzoek tot oproeping in vrijwaring, met producties,
  • de rolbeslissing van 8 december 2021, waarin [gedaagden] is vergund om Consult&co B.V. in vrijwaring op te roepen,
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling in de hoofdzaak is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • het proces-verbaal van de op 29 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken,
  • de brief van mr. Zaal van 18 juli 2022 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis in de hoofdzaak bepaald. Op dezelfde datum wordt vonnis gewezen in de vrijwaringszaak.

2.De feiten

2.1.
TrainMore drijft een sportschool gevestigd aan de [locatie 1] te [plaats] . TrainMore maakt deel uit van een groep sportscholen, met onder meer vestigingen aan de [locatie 2] , [locatie 3] en in [locatie 4] . Iedere TrainMore vestiging wordt gevoerd vanuit een aparte vennootschap.
2.2.
[gedaagde 1] voert een schoonmaakbedrijf. Voorheen deed hij dat als eenmanszaak onder de naam [naam bedrijf] . Op 22 april 2020 heeft hij de besloten vennootschap [gedaagde 2] B.V. opgericht, vanuit welke vennootschap hij sindsdien handelt.
2.3.
Op 1 augustus 2019 heeft TrainMore met [gedaagde 1] een schoonmaakovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). Daarin is overeengekomen dat [gedaagde 1] gedurende een jaar schoonmaakwerkzaamheden zou verrichten in de sportschool aan de [locatie 1] tegen betaling van € 1.900,- exclusief btw per maand. Ten behoeve van deze betaling had TrainMore aan [gedaagde 1] een doorlopende incassomachtiging tot € 10.000,- afgegeven.
2.4.
Artikel 11.2 van de overeenkomst bevat de volgende bepaling:
‘Schoonmaakbedrijf verklaart alleen te werken met personeel dat in het bezit is van alle nodige papieren om schoonmaak werk te verrichten zoals verblijfsvergunningen en werkvergunning. Kosten die voor de opdrachtgever ontstaan door personeel dat onwettig werkt is geheel voor rekening van het schoonmaakbedrijf.’
2.5.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Artikel 12 (‘Aansprakelijkheid’) van deze voorwaarden luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
a. De opdrachtnemer is uitsluitend aansprakelijk voor schade aan het gebouw, de inventaris, personen of eigendommen van personeel van de opdrachtgever, wanneer die schade het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming c.q. nalatigheid van de opdrachtnemer, diens personeel of onder onderaannemers bij de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden. (…)
(…)
e. Voor schades en/of boetes gekregen die niet zijn genoemd in dit artikel is de opdrachtnemer niet aansprakelijk.
(…)’
2.6.
[gedaagde 1] is ook schoonmaakovereenkomsten aangegaan met betrekking tot de TrainMore vestigingen in [locatie 4] , aan de [locatie 2] en aan [locatie 3] .
2.7.
Op 19 november 2019 heeft de dienst Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Arbeidsinspectie) een bezoek gebracht aan het adres van [gedaagde 1] . Daarbij is gebleken dat werknemer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) niet gerechtigd was om in Nederland arbeid te verrichten. [naam 1] heeft in september / oktober 2019 als schoonmaker bij TrainMore aan de [locatie 1] gewerkt.
2.8.
Op 30 januari 2020 heeft de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht aan de sportschool van TrainMore. Op dat moment was [naam 2] daar als schoonmaker voor [gedaagde 1] werkzaam. Hij bleek evenmin gerechtigd om in Nederland arbeid te verrichten.
2.9.
Bij brief van 3 april 2020 heeft de Arbeidsinspectie aan TrainMore meegedeeld dat zij een boeterapport gaat opmaken wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en in dit kader verzocht om nadere informatie en documenten.
2.10.
Per e-mail van 9 april 2020 heeft TrainMore aan [gedaagde 1] laten weten de overeenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden vanwege de situatie met de Arbeidsinspectie. Sindsdien zijn er door [gedaagde 1] geen schoonmaakwerkzaamheden bij TrainMore meer verricht.
2.11.
[gedaagde 1] heeft over de maanden maart, april, mei en juni 2020 facturen gestuurd aan TrainMore voor een bedrag van in totaal € 9.196,-. Die facturen zijn door TrainMore niet voldaan.
2.12.
Op 18 januari 2021 heeft [gedaagde 1] met behulp van de eerder verleende incassomachtiging in totaal € 20.000,- doen overschrijven naar de bankrekening van [gedaagde 2] . Op 23 maart 2021 heeft [gedaagde 1] nog eens een bedrag van in totaal € 10.000,- doen overschrijven. TrainMore heeft deze afschrijvingen aanvankelijk over het hoofd gezien en niet tijdig gestorneerd.
2.13.
Op 25 augustus heeft TrainMore een boetebeschikking gekregen van de Arbeidsinspectie voor een bedrag van in totaal € 19.000,- in verband met de tewerkstelling van [naam 1] en [naam 2] .
2.14.
TrainMore heeft [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor deze boete, vermeerderd met kosten, en hem gesommeerd tot terugbetaling van het afgeschreven bedrag van € 30.000,-. [gedaagde 1] heeft aan deze sommatie niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
TrainMore vordert na wijziging samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 19.000,- vanwege de opgelegde boete en € 2.763,81 aan kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
a. € 27.701,- uit hoofde van onterecht uitgevoerde incasso’s;
b. € 1.335,59 aan buitengerechtelijke incassokosten conform de wettelijke staffel;
c. de proceskosten en de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
TrainMore legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] op grond van artikel 11 lid 2 van de overeenkomst jegens TrainMore aansprakelijk is voor de aan TrainMore opgelegde boete van € 19.000,- en de in verband daarmee gemaakte kosten van rechtsbijstand. Daarnaast hebben [gedaagden] onrechtmatig gehandeld jegens TrainMore door in totaal € 30.000,- te incasseren met behulp van de in het verleden verstrekte incassomachtiging, terwijl TrainMore daarvoor geen toestemming had gegeven en de overeenkomst al maanden was ontbonden. Ten aanzien van [gedaagde 2] beroept TrainMore zich subsidiair op onverschuldigde betaling.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van TrainMore in de kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen in reconventie - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de ontbinding van de schoonmaakovereenkomsten voor de locatie [locatie 1] en de locatie [locatie 2] niet rechtmatig is wegens het ontbreken van verzuim; dat TrainMore aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden] lijden; en dat [gedaagden] recht hebben op de aanneemsom van € 30.000,- conform overeenkomst, met veroordeling van TrainMore in de proceskosten in reconventie.
3.6.
TrainMore voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, worden deze hierna gezamenlijk besproken.
4.2.
Deze hoofdzaak draait in de kern om twee geschilpunten. In de eerste plaats is aan de orde of TrainMore de boete die zij heeft opgelegd gekregen kan verhalen op [gedaagde 1] . In de tweede plaats speelt de vraag of [gedaagden] recht hadden op betaling van € 30.000,- en dit bedrag hebben kunnen innen met behulp van de incassomachtiging van TrainMore. Daarvoor zal eerst nog de vraag worden beantwoord of TrainMore gerechtigd was tot ontbinding van de overeenkomst.
Verhaal boete
4.3.
De vordering van TrainMore ten aanzien van de boete is gebaseerd op de overeenkomst met [gedaagde 1] , meer in het bijzonder artikel 11 lid 2 (zie onder 2.4). Partijen verschillen van mening over de uitleg van dit beding. Volgens TrainMore moet het zo worden uitgelegd dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor alle kosten, boetes inbegrepen, die voor TrainMore ontstaan als gevolg van de tewerkstelling van schoonmakers zonder de vereiste vergunningen. Volgens [gedaagde 1] is met het beding niet bedoeld om boetes van de Arbeidsinspectie door te leggen. Het beding spreekt over kosten die TrainMore zal maken en niet over boetes. Aansprakelijkheid voor boetes is in artikel 12 onder e van de algemene voorwaarden uitgesloten, aldus [gedaagde 1] .
4.4.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan een beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltexnorm). Rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval.
4.5.
In de eerste zin van artikel 11 lid 2 van de overeenkomst verklaart [gedaagde 1] alleen te werken met personeel dat in het bezit is van alle benodigde papieren, zoals verblijfsvergunningen en een werkvergunning. Het tweede lid zet deze verklaring kracht bij door te bepalen dat als er personeel onwettig werkt, kosten die daardoor voor TrainMore ontstaan geheel voor rekening van [gedaagde 1] komen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat TrainMore dit beding zo heeft mogen begrijpen dat zij een eventuele boete van de Arbeidsinspectie wegens illegale tewerkstelling op [gedaagde 1] zou kunnen verhalen. Partijen hebben in de overeenkomst het begrip ‘kosten’ niet beperkt tot alleen bepaalde kosten. Ook een boete valt onder de kosten die voor een onderneming kunnen ontstaan. De onderhavige boete is bovendien een direct gevolg van het feit dat [gedaagde 1] - in weerwil van zijn verklaring in de eerste zin van artikel 11 lid 2 - schoonmakers bij TrainMore te werk heeft gesteld die niet over de vereiste papieren beschikten.
4.7.
Gevraagd naar wat volgens hem de betekenis van het beding is, heeft [gedaagde 1] ter zitting slechts verklaard dat het een standaardclausule betreft die zijn advocaat in de overeenkomst had opgenomen en dat het de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgever niet wegneemt. Een en ander blijkt echter niet uit de bewoording van het beding; dat kan moeilijk anders worden gelezen dan dat in de onderlinge verhouding de verantwoordelijkheid voor legale tewerkstelling bij [gedaagde 1] wordt neergelegd. Feiten of omstandigheden die maken dat TrainMore het beding anders heeft moeten begrijpen zijn niet gesteld of gebleken. Het beding is bijvoorbeeld geen onderwerp van gesprek geweest bij de contractsonderhandelingen.
4.8.
De aansprakelijkheidsbeperking in artikel 12 onder e van de algemene voorwaarden doet hieraan geen afbreuk. Mede gelet op de plaats van deze bepaling (als onderdeel van een set algemene voorwaarden; ‘de kleine lettertjes’) kan niet worden aangenomen dat partijen daarmee de specifieke afspraak van artikel 11 lid 2 van de overeenkomst hebben willen doorkruisen of vergaand beperken.
4.9.
Anders dan door [gedaagde 1] betoogd, is een verhaalsbeding van deze strekking niet nietig. Zoals de Hoge Raad in 2015 heeft beslist, doet een dergelijk beding niet onaanvaardbaar afbreuk aan het doel of de strekking van de Wav (HR 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3568). Dit zou slechts anders kunnen zijn indien partijen bij het aangaan van het verhaalsbeding de bedoeling hebben gehad om het incasseren van boetes door de Arbeidsinspectie te frustreren of indien het beding een vrijwaring inhoudt voor boetes wegens het met opzet of grove schuld niet naleven van de verplichtingen ingevolge de Wav. Geen van beide situaties doet zich hier voor.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat TrainMore de boete van € 19.000,- die de Arbeidsinspectie haar heeft opgelegd kan verhalen op [gedaagde 1] .
4.11.
TrainMore vordert daarnaast een bedrag van € 2.763,81 aan gemaakte kosten voor rechtsbijstand. [gedaagde 1] heeft hiertegen geen verweer gevoerd en de opgevoerde kosten niet betwist, zodat ook deze kosten onder artikel 11 lid 2 van de overeenkomst voor vergoeding in aanmerking komen.
4.12.
[gedaagde 1] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling aan TrainMore van € 21.763,81 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
Ontbinding rechtsgeldig?
4.13.
In reconventie zoekt [gedaagde 1] een verklaring voor recht dat de ontbinding van de overeenkomst op 9 april 2020 niet rechtsgeldig was omdat [gedaagde 1] niet in verzuim was. Deze vordering wordt afgewezen, gelet op het volgende.
4.14.
Niet in geschil is dat de tewerkstelling van [naam 1] en [naam 2] bij TrainMore een tekortkoming door [gedaagde 1] oplevert, die ontbinding van de overeenkomst op zichzelf rechtvaardigt. Volgens [gedaagde 1] had TrainMore hem echter eerst in gebreke moeten stellen en de gelegenheid moeten bieden om twee nieuwe arbeidskrachten in te zetten met de juiste werkvergunning. De rechtbank volgt hem daarin niet. Een ingebrekestelling was in dit geval niet noodzakelijk, nu nakoming van de verplichting om schoonmakers legaal tewerk te stellen op de dagen dat [naam 1] en [naam 2] hebben gewerkt reeds blijvend onmogelijk was geworden (artikel 6:265 lid 2 BW). De reeds gemaakte overtreding, die heeft geleid tot de boete van de Arbeidsinspectie, kan niet ongedaan worden gemaakt met het inzetten van nieuwe arbeidskrachten.
4.15.
Dit brengt mee dat de ontbinding rechtsgeldig was en dat de overeenkomst per 9 april 2020 met onmiddellijke ingang is beëindigd.
4.16.
[gedaagde 1] vordert daarnaast ook een verklaring voor recht ten aanzien van de ontbinding van de overeenkomst met de TrainMore vestiging aan de [locatie 2] . TrainMore heeft daarover gesteld dat deze overeenkomst met een andere vennootschap is gesloten (TrainMore [locatie 2] B.V.), zodat die overeenkomst geen onderdeel kan uitmaken van dit geding. [gedaagde 1] heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Ook heeft [gedaagde 1] de ontbindingsverklaring met betrekking tot die overeenkomst niet in het geding gebracht. De rechtbank zal om deze redenen ook dit gedeelte van de vordering in reconventie afwijzen.
Incasso 30.000 euro
4.17.
Aangezien de overeenkomst met TrainMore op 9 april 2020 is beëindigd, zijn nadien ook geen maandelijkse betalingen meer verschuldigd geworden. Desalniettemin heeft [gedaagde 1] ruim 9 maanden later met behulp van de eerder verleende incassomachtiging een bedrag van € 20.000,- doen overschrijven naar de bankrekening van [gedaagde 2] en twee maanden later nog eens een bedrag van € 10.000,-.
4.18.
Deze handelwijze is evident onrechtmatig tegenover TrainMore. Hoewel [gedaagde 1] zich niet kon vinden in de opstelling van TrainMore, zal het hem duidelijk zijn geweest dat wat TrainMore betreft de overeenkomst was beëindigd en er niets meer betaald zou worden. [gedaagde 1] heeft TrainMore niet op de hoogte gesteld van deze incasso, laat staan dat hij er toestemming voor heeft gevraagd. Dat TrainMore de afgegeven incassomachtiging kennelijk niet had ingetrokken, betekent niet dat [gedaagde 1] daarvan op deze wijze gebruik kon maken. Overigens zijn de afgeboekte bedragen ook in het geheel niet te relateren aan openstaande facturen van [gedaagde 1] , ook niet wanneer betwiste facturen van andere TrainMore vestigingen daarbij worden betrokken. Nog daargelaten dat het geld is geïncasseerd door [gedaagde 2] , een vennootschap waarmee TrainMore niet heeft gecontracteerd. Het lijkt erop dat [gedaagde 1] zich simpelweg een rond bedrag heeft toegeëigend waarvan hij vond dat hij er wel ongeveer recht op had. Dat is niet de manier om een zakelijk geschil op te lossen.
4.19.
TrainMore heeft dan ook in beginsel recht op terugbetaling van € 30.000,- door [gedaagden] Bij wijziging eis heeft TrainMore op dit bedrag € 2.299,- in mindering gebracht als betaling voor de (tot dusver onbetaald gebleven) maand maart 2020. De rechtbank zal de vordering aldus toewijzen en [gedaagden] hoofdelijk veroordelen tot betaling van € 27.701,- aan TrainMore.
4.20.
De rechtbank komt niet toe aan de vraag of [gedaagde 1] uit hoofde van andere schoonmaakovereenkomsten mogelijk nog bedragen tegoed heeft van TrainMore vestigingen.
Slotsom en kosten
4.21.
De conclusie is dat in conventie een bedrag van in totaal € 49.464,81 wordt toegewezen aan TrainMore. De vorderingen in reconventie van [gedaagden] worden afgewezen.
4.22.
TrainMore heeft in conventie buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank stelt verder vast dat TrainMore voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht door het versturen van een sommatiebrief op 19 augustus 2021. [gedaagden] hebben wel aangevoerd dat dit onvoldoende is voor toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten omdat er maar één brief is verstuurd. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is echter niet relevant
welkeincassohandelingen de schuldeiser heeft verricht zodat in beginsel een enkele brief voldoende is (zie ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.6). De rechtbank zal het bedrag toewijzen op basis van de vordering van TrainMore van de onterechte incasso (€ 27.701,-), omdat in de sommatiebrief alleen betaling van de onterechte incasso wordt gevorderd en TrainMore al ten aanzien van de vordering van de boetes haar kosten van rechtsbijstand vergoed heeft gekregen (zie 4.11). De buitengerechtelijke kosten komen daarom neer op een bedrag van € 1.052,01.
4.23.
TrainMore vordert tevens [gedaagden] te veroordelen in de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. [gedaagden] heeft de verschuldigdheid hiervan niet afzonderlijk betwist en niet aangevoerd dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig zou zijn. De beslagkosten worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- verschotten 360,37
- salaris advocaat
1.114,00(1 rekest x € 1.114,00)
Totaal € 2.141,37
4.24.
[gedaagden] zal in de proceskosten in conventie in de hoofdzaak worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten in conventie aan de zijde van TrainMore op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 105,93
- griffierecht 1.409,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.742,93
De kosten van het vrijwaringsincident zullen tussen partijen worden gecompenseerd, aangezien TrainMore in het incident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.25.
[gedaagden] zal tevens als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van TrainMore op € 721,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 721,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan TrainMore te betalen een bedrag van € 21.763,81 (eenentwintigduizendzevenhonderddrieënzestig euro en eenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 september 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan TrainMore te betalen een bedrag van € 27.701,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 september 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan TrainMore te betalen een bedrag van € 1.052,01 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.141,37, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de hoofdzaak in conventie, aan de zijde van TrainMore tot op heden begroot op € 3.742,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
compenseert de kosten van het vrijwaringsincident in die zin dat [gedaagden] en TrainMore ieder de eigen kosten dragen,
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten in reconventie, aan de zijde van TrainMore tot op heden begroot op € 721,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
5.12.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.