ECLI:NL:RBAMS:2022:5996

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/716370 / FA RK 22-2345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarig pleegkind met bijzondere omstandigheden en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2022 een beschikking gegeven over de adoptie van een meerderjarig pleegkind, [belanghebbende 1], door haar pleegouders. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben vanaf 1990 de zorg en opvoeding van [belanghebbende 1] op zich genomen. Ondanks dat [belanghebbende 1] inmiddels 39 jaar oud is, hebben de verzoekers aangevoerd dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 lid 1 BW rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende 1] een moeilijke jeugd heeft gehad, met mishandelingen en verwaarlozing door haar biologische ouders, en dat zij een sterke emotionele band heeft met haar pleegouders. De rechtbank oordeelt dat de weigering om de adoptie uit te spreken een inbreuk zou maken op het familieleven van de betrokkenen, wat in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het verzoek verschoonbaar is, omdat de verzoekers onjuist zijn voorgelicht door de gezinsvoogd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot adoptie toegewezen, waarbij [belanghebbende 1] haar geslachtsnaam behoudt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/716370 / FA RK 22-2345 (LH MW)
Beschikking van 22 augustus 2022 betreffende adoptie
in de zaak van:

1.[verzoeker 1] ,

en
2.
[verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
hierna gezamenlijk te noemen verzoekers,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1], wonende te [woonplaats 1] , hierna te noemen [belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2], wonende te [woonplaats 2] , is de moeder van [belanghebbende 1] en
[belanghebbende 3], wonende te [woonplaats 2] , is de vader van [belanghebbende 1] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het op 13 april 2022 ingekomen verzoek, met bijlagen;
  • een emailbericht van de vader van 29 juli 2022 en
  • een F-9 formulier van de zijde van verzoekers van 2 augustus 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022.
Verschenen zijn:
  • verzoekers en hun advocaat;
  • de moeder en haar zoon [naam] .
De vader is ter zitting telefonisch gehoord.
[belanghebbende 1] is ter zitting met een bericht omtrent verhindering niet verschenen.
1.3.
[belanghebbende 1] heeft haar mening in een gesprek met de rechter op 17 augustus 2022 kenbaar gemaakt
1.4.
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder is geboren:
[belanghebbende 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is op 14 september 1988 ontbonden door echtscheiding.
2.3.
[belanghebbende 1] , haar ouders en verzoekers hebben allen de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers verzoeken:
  • de adoptie uit te spreken van [belanghebbende 1] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] en
  • te verstaan dat de geslachtsnaam van [belanghebbende 1] zal blijven luiden: [belanghebbende 1] .
3.2.
Ter onderbouwing van hun verzoek voeren zij aan dat zij vanaf 1990, toen [belanghebbende 1] zes jaar oud was, als pleegouders de zorg en opvoeding voor haar hebben gedragen. Verzoekers en [belanghebbende 1] wensen tot elkaar in familierechtelijke betrekking te geraken omdat er sprake is van een (zeer) hechte gezinsband. [belanghebbende 1] beschouwt verzoekers als haar echte ouders en wenst dat ook volgens de Nederlandse wet erkend te doen krijgen. Andersom beschouwen verzoekers [belanghebbende 1] als hun eigen dochter. De hechting binnen het gezin van verzoekers liep van begin af aan goed en in 1997 werd besloten tot een definitieve plaatsing van [belanghebbende 1] . Uit de rapportages van onder andere het centrum voor pleegzorg blijkt onder meer dat:
- sprake was van mishandelingen binnen het gezin van haar biologische ouders;
- [belanghebbende 1] haar vader tot haar tiende jaar één tot twee keer per jaar zag en dat haar vader het daarna liet afweten;
- [belanghebbende 1] sinds de uithuisplaatsing in 1988, behoudens éénmaal in 2007, geen contact meer heeft gehad met haar biologische moeder.
3.3.
Volgens verzoekers wordt er behoudens de gestelde leeftijdsgrens van artikel 1:228 lid 1
sub a BW aan alle voorwaarden voor adoptie van de artikelen 1:227 jo. 1:228 BW voldaan, waaronder:
a. dat verzoekers ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek met elkaar
hebben samengeleefd en dat zij verder gedurende een jaar de zorg en opvoeding over [belanghebbende 1]
hebben gedragen;
b. dat de adoptie, op de hierna te bespreken gronden, in het belang van [belanghebbende 1] moet worden
geacht;
c. dat verzoekers ten minste achttien jaar ouder zijn dan [belanghebbende 1] ;
d. dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de biologische ouders niet (langer) het gezag hebben;
f. dat [belanghebbende 1] geen kleinkind is van verzoekers.
3.4.
Voor wat betreft de leeftijdsgrens voeren verzoekers aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden alsmede een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor wat betreft dat laatste, wijzen verzoekers erop dat zij reeds toen [belanghebbende 1] vijftien jaar was de intentie hadden om haar te adopteren, maar dat de toenmalig gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg desgevraagd aangaf dat dit niet mogelijk was. Omdat verzoekers niet juridisch onderlegd waren zijn zij toen op dit standpunt afgegaan. Pas sinds kort weten verzoekers dat dit niet juist is. Hadden verzoekers geweten dat het op basis van de Nederlandse wet wel mogelijk was geweest om [belanghebbende 1] te adopteren, dan hadden zij
een daartoe strekkend verzoek reeds ingediend ten tijde van de minderjarigheid van [belanghebbende 1] . Als bijzondere omstandigheden voeren zij aan dat:
sprake is geweest van een (zeer) lange termijn van verzorging en opvoeding, waarbij [belanghebbende 1] tot haar 23ste bij verzoekers heeft gewoond, doch dat verzoekers en [belanghebbende 1] zich feitelijk in alle opzichten gedurende 32 jaar hebben gedragen als volwaardig familieleden met de daarbij behorende gezinsrollen;
[belanghebbende 1] in geen enkel opzicht wenst een (familie)band te doen behouden met haar ouders, nu ze deze als zeer belastend ervaart;
[belanghebbende 1] meent dat ze via de adoptie een nieuwe start zal kunnen maken in haar leven en dat ze een hoofdstuk zal kunnen afsluiten.
Volgens verzoekers levert onverkorte toepassing van de leeftijdsgrens een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven van verzoekers en [belanghebbende 1] .
3.5.
Voor zover de biologische ouders het verzoek zouden tegenspreken, menen verzoekers dat dit zou moeten worden gepasseerd gelet op het bepaalde in art. 1:228 lid 2 sub a BW. Volgens verzoekers doet zich in elk geval de uitzonderingsgrond genoemd in art. 1:228 lid 2 sub b BW voor, nu sprake is geweest van ‘verwaarlozing’ in de zorg en opvoeding van [belanghebbende 1] , nu de ouders kennelijk - al dan niet op basis van onwil - niet in staat zijn gebleken om [belanghebbende 1] de benodigde zorg en opvoeding te bieden.

4.De standpunten

4.1.
[belanghebbende 1] heeft aangegeven dat het voor haar heel belangrijk is dat het verzoek worden toegewezen. Haar pleegouders zijn het belangrijkste in haar leven en zij ziet hen als haar echte ouders. Zij zijn er onvoorwaardelijk voor haar. Zij wil bij hen horen. [belanghebbende 1] heeft vanaf haar 22ste jaar last van depressies. Zij denkt dat de adoptie een bijdrage zal leveren aan haar genezingsproces. Dan hoort zij eindelijk formeel ook bij een familie en kan haar pleegouders dan ook officieel vader en moeder noemen. Een pleegkind zijn is voor haar gevoelsmatig wezenlijk anders dan geadopteerd zijn en ook echte ouders te hebben.
4.2.
De vader kan zich vinden in het verzoek. De pleegouders hebben al vanaf toen [belanghebbende 1] jong was voor haar gezorgd en [belanghebbende 1] wil zelf geadopteerd worden.
4.3.
De moeder is akkoord met het verzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid, BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door twee personen tezamen worden gedaan indien zij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Het verzoek tot adoptie kan ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
5.2.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
5.3.
Ingevolge voornoemd artikel 1:228, eerste lid, onder a BW kan een verzoek tot adoptie alleen worden uitgesproken indien het kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. In de onderhavige zaak wordt niet aan deze voorwaarde voldaan. [belanghebbende 1] is negenendertig jaar oud. Verzoekers hebben echter aangevoerd dat onverkorte toepassing van deze voorwaarde in dit geval zou leiden tot een onaanvaardbare inmenging van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op familieleven.
5.4.
In dit verband stelt de rechtbank voorop dat eerst beoordeeld dient te worden of sprake is van door artikel 8 EVRM beschermd familieleven tussen verzoekers en [belanghebbende 1] , nu van bloedverwantschap tussen betrokkenen geen sprake is. In dit geval komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. Uit de stukken is duidelijk geworden dat [belanghebbende 1] al toen zij zes jaar oud was is opgenomen in het gezin van verzoekers, die vanaf dat moment de opvoeding en verzorging op zich hebben genomen. Er is sprake van een zeer hechte gezinsband. [belanghebbende 1] beschouwt verzoekers als haar echte ouders en verzoekers beschouwen [belanghebbende 1] als hun eigen dochter.
5.5.
Het in artikel 8 EVRM besloten liggend recht op respect voor familie- en gezinsleven houdt evenwel op grond van vaste rechtspraak van het EHRM (zie onder meer EHRM 26 februari 2002, NJ 2002, 553; E.B. t. Frankrijk, verzoeknummer 43546/02) nog geen recht in om te adopteren of geadopteerd te worden. De omstandigheid dat adoptie niet mogelijk is als niet is voldaan aan de voorwaarden die de nationale wet aan een adoptie stelt, kan in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inmenging in de zin van voornoemde bepaling (HR 24 september 2004, NJ 2005, 16). Het enkele feit dat door de weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert derhalve geen inbreuk op artikel 8 EVRM op.
In casu gaat het om een dwingende wetsbepaling van artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder a BW, die als voorwaarde voor adoptie stelt dat het kind op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift, nog minderjarig is. Deze leeftijd is [belanghebbende 1] ruimschoots voorbij. De vraag die voorligt is of deze bepaling in dit geval een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het familieleven. Het EHRM heeft zich hierover niet specifiek uitgesproken, maar als hoofdregel zal deze vraag ontkennend beantwoord moeten worden. Het is aan de nationale wetgever om in het belang van kinderen vereisten te stellen; een beperking van adoptie tot minderjarigen is in dit opzicht binnen de ruimte die de wetgever heeft. Deze lijn in de jurisprudentie is bevestigd door de Hoge Raad in de uitspraak van 25 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5053) en de met die uitspraak verband houdende conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NL:PHR:2013:BY5053).
5.6.
Een en ander laat onverlet dat, ingeval de stellingen van partijen daartoe aanleiding geven, de rechter dient te beoordelen of door de weigering de adoptie uit te spreken anderszins inbreuk wordt gemaakt op het bestaande familie- en gezinsleven van de aspirant-adoptieouders en de aspirant-adoptant(en). Daarvan zal slechts sprake zijn in zeer uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat terzijdestelling van artikel 1:228, eerste lid onder a, BW gerechtvaardigd is. Daarbij zijn twee aspecten van belang: in de eerste plaats de vraag of de omstandigheden dermate uitzonderlijk zijn dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven, en in de tweede plaats, of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek verschoonbaar is. Immers, de staat maakt geen ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven als burgers zonder goede reden eindeloos wachten met het indienen van een verzoekschrift. Om die reden zal de rechtbank hierna ook stilstaan bij de vraag wat de redenen zijn van de heel late indiening.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank zou in dit geval een weigering van de verzochte adoptie van [belanghebbende 1] door verzoekers een inbreuk opleveren op het tussen hen bestaande familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, die een terzijdestelling rechtvaardigt van de dwingendrechtelijke voorwaarde dat het te adopteren kind ten tijde van het verzoek minderjarig is.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden en overweegt daartoe het volgende. [belanghebbende 1] heeft bij haar moeder een moeilijke jeugd gehad, waarbij sprake was van mishandelingen en verwaarlozing. [belanghebbende 1] is, voordat op 16 februari 1990 bij de pleegouders kwam wonen, vanwege de moeilijke omstandigheden in de thuissituatie, meerdere keren uithuisgeplaatst. Zij heeft in 1985 en in de periode van januari 1988 tot 16 februari 1990 in een kindertehuis gewoond. [belanghebbende 1] heeft veel boosheid en verdriet naar haar ouders. In 2007 heeft zij de keuze gemaakt het contact met haar moeder te verbreken. Volgens de overgelegde deskundigenrapportages, hebben de slechte band die zij heeft met haar ouders en haar moeilijke omstandigheden in haar prille jeugd ertoe geleid dat zij depressieve klachten heeft ontwikkeld, waar zij nog steeds mee kampt. Mede gelet op de kwetsbaarheid van [belanghebbende 1] heeft zij naar het oordeel van de rechtbank een zwaarwegend belang bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoekers en bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij sinds haar minderjarigheid met verzoekers heeft. Voornoemde omstandigheden acht de rechtbank dermate uitzonderlijk dat gelet daarop sprake is van een inbreuk op het familieleven als adoptie niet mogelijk zou zijn.
5.9.
Voorts acht de rechtbank de termijnoverschrijding voor de indiening van het verzoek verschoonbaar, gelet op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd. De rechtbank begrijpt dat de oorzaak dat verzoekers geen adoptieverzoek hebben ingediend toen [belanghebbende 1] nog minderjarig was, er in gelegen is dat zij door de toenmalig gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg onjuist zijn voorgelicht.
5.10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het in artikel 1:228, eerste lid onder a, BW weergegeven minderjarigheidsvereiste, gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden en de gegronde reden voor de termijnoverschrijding, voorbij gegaan dient te worden.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan alle in artikel 1:227 BW genoemde gronden en aan alle (overige) in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden voor adoptie is voldaan. In dat kader overweegt de rechtbank nog het volgende.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat adoptie in het kennelijk belang is van [belanghebbende 1] . Hoewel [belanghebbende 1] de volwassen leeftijd reeds heeft bereikt, acht de rechtbank het in haar belang dat zij ook formeel deel gaat uitmaken van het gezin van verzoekers, in die zin dat er door middel van adoptie familierechtelijke betrekkingen tot stand komen tussen haar en verzoekers en de familierechtelijke betrekkingen tussen haar en haar ouders worden verbroken. Voorts stelt de rechtbank vast dat zowel de vader als de moeder ter zitting hebben ingestemd met de adoptie van [belanghebbende 1] door verzoekers. Gelet op de verklaringen van verzoekers, [belanghebbende 1] en de ouders heeft [belanghebbende 1] niets meer van de vader en de moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten. De rechtbank is tot slot van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarde dat verzoekers [belanghebbende 1] ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed.
5.13.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen.
5.14.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat [belanghebbende 1] er ten overstaan van de rechtbank voor heeft gekozen dat zij de geslachtsnaam [belanghebbende 1] blijft dragen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
spreekt uit de adoptie van
[belanghebbende 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
door verzoekers voornoemd;
6.2
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.W. van der Weel, griffier, op 22 augustus 2022 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).