ECLI:NL:RBAMS:2022:5932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/715293 - FA RK 22-1723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en wilsbekwaamheid in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank behandelde het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1972, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft de betrokkene niet kunnen horen tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2022, omdat zij weigerde vertegenwoordigd te worden door haar advocaat. De rechtbank besloot om het verzoek gedeeltelijk toe te wijzen voor de duur van zes maanden, in plaats van de verzochte twaalf maanden, en het resterende deel aan te houden voor een tussentijdse evaluatie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was van de psychische stoornis van de betrokkene, die leidde tot ernstig nadeel en maatschappelijke teloorgang. De raadsman van de betrokkene voerde aan dat zij wilsbekwaam was en dat er geen ernstig nadeel was, maar de rechtbank ging hier niet in mee. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet wilsbekwaam was, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij in staat was om een redelijke waardering van haar belangen te maken. De rechtbank heeft het resterende deel van het verzoek afgewezen, omdat er geen ernstig nadeel meer was in de vorm van levensgevaar of ernstig nadeel voor een ander. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de rechter, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715293 – FA RK 22/1723
kenmerk: ZM/IND/52933
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 29 september 2022van de rechtbank Amsterdam naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene]
,
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
zorgaanbieder: GGZ NHN,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden, te Den Helder.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op
18 maart 2022.
1.2.
Op 31 maart 2022 is een (tussen) beschikking gegeven, die hier als herhaald en ingelast beschouwd dient te worden.
1.3.
Een aanvullende medische verklaring is ingekomen ter griffie op 20 september 2022.
1.4.
Namens betrokkene zijn op 26 september 2022, door de raadsman, producties ingebracht.
1.5.
Een aanvulling op de aanvullende medische verklaring met betrekking tot de wils(on)bekwaamheid van betrokkene is ingekomen ter griffie op 26 september 2022.
1.6.
De voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
29 september 2022 in de rechtbank Amsterdam. Om logistieke redenen heeft de behandeling plaats gevonden middels een beeldbelverbinding.
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene;
- de raadsman;
- mw. [naam] , waarnemend behandelaar.
Omdat de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig acht, is hij niet ter zitting verschenen
.

2.Beoordeling

2.1.
De raadsman heeft primair bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verzoek. Volgens de raadsman heeft de rechtbank een aansluitende zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden in plaats van de verzochte twaalf maanden. Vervolgens is de behandeling van het verzoek aangehouden voor de duur van zes maanden, om dan over de verlenging van de zorgmachtiging te beslissen. De raadsman voert aan dat de Wvggz niet voorziet in een mogelijkheid om een verzoek gedeeltelijk toe te wijzen en het overige aan te houden voor een tussentijdse evaluatie door de rechter. Die tussentijdse evaluatie geschiedt in dat geval namelijk op een gedateerd en niet meer up-to-date verzoekschrift. Derhalve is er voor betrokkene een (aansluitende) zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend conform artikel 6:5 Wvggz. Gelet op artikel 6.6, tweede lid, had de officier van justitie uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 6:5, onderdeel b, is verstreken, een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging moeten indienen. Nu dit niet is gebeurd vervalt de eerdere zorgmachtiging, aldus de raadsman.
2.2.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman en oordeelt als volgt. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoek op 31 maart 2022 is het de rechtbank – gelet op de toestand van betrokkene op dat moment – niet gelukt om betrokkene te horen. Ook de raadsvrouw die aan betrokkene was toegevoegd mocht, op nadrukkelijk verzoek van betrokkene, niet namens haar het woord voeren. Op grond van het verzoek en de medische verklaring met daarbij hetgeen door de behandelaar ter zitting is verklaard, concludeerde de rechtbank dat aan alle vereisten was voldaan en dat een zorgmachtiging geïndiceerd was. Gelet op de toestand van betrokkene, het feit dat de rechtbank haar niet kon horen en zij niet werd vertegenwoordigd door een advocaat (omdat zij dat destijds weigerde), achtte de rechtbank het niet in belang van betrokkene om het verzoek meteen voor de volledige verzochte duur te verlenen. Tevens zou er nog aanvullend somatisch onderzoek verricht te worden waaruit een concreter behandelplan zou kunnen voortvloeien. Om een vinger aan de pols te houden, een eerder toetsmoment in te gelasten, voor betrokkene proportionele en passende zorg op maat te kunnen garanderen en de, toch al, stroperige behandeling niet verder te vertragen heeft de rechtbank besloten het verzoek gedeeltelijk toe te wijzen, het resterende gedeelte aan te houden en dat een update van het verzoek door middel van een nieuwe medische verklaring zal volstaan. Dit laatste is niet ongebruikelijk binnen de Wvggz-praktijk. Dat de wetgeving niet expliciet in deze mogelijkheid voorziet doet aan voorgaande niet af. Binnen de verzoekschriftenprocedure bestaat de mogelijkheid om een deel van een verzoek aan te houden en een deel af te doen. De rechtbank acht zich met de nieuwe medische verklaring voldoende geïnformeerd over de actuele situatie en zal de officier van justitie ontvangen in het (resterende gedeelte van het) verzoek .
2.3.
Anders dan de raadsman namens betrokkene heeft bepleit blijkt uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een paranoïde psychose en een schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
2.4.
Blijkens de geactualiseerde medische verklaring leidt deze stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in ernstige maatschappelijke teloorgang. De raadsman heeft namens betrokkene bepleit dat hier geen sprake van is. Betrokkene heeft gedurende haar verblijf in de kliniek logischerwijs achterstanden opgelopen in de (financiële) afwikkeling van lopende zaken echter heeft zij deze achterstand direct na haar ontslag uit de kliniek in augustus 2022 tenietgedaan. Betrokkene heeft haar zaken weer op orde en uit niets blijkt de vrees voor maatschappelijke teloorgang.
2.5.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman. Hoewel uit de overgelegde producties blijkt dat betrokkene sinds haar ontslag daadkrachtig aan de slag is gegaan met de voor haar openstaande zaken is de rechtbank van oordeel dat het ernstig nadeel hierdoor niet (volledig) wordt weggenomen. Voorafgaand aan de opname is gebleken dat betrokkene de laatste jaren wezenlijk in haar gedrag is veranderd. Hierdoor zijn er gevaarlijke (verkeers)situaties ontstaan en zorgde zij voor confrontaties in haar omgeving. Het is nog altijd onduidelijk wat deze gedragsverandering veroorzaakt heeft. Gebleken is dat door de medicatie die betrokkene nu krijgt dit gedrag naar de achtergrond wordt gedreven, zij zichtbaar opbloeit en dat betrokkene opener in gesprek is. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er bij betrokkene sprake is van ernstig nadeel dat uit de psychische stoornis voortvloeit. Dit nadeel betreft (nu nog) het risico op ernstige maatschappelijke teloorgang en financiële schade voor betrokkene. Aannemelijk is dat voornoemd gedrag weer op de voorgrond treedt wanneer betrokkene de medicatie staakt.
2.6.
De raadsman brengt voorts naar voren dat betrokkene zeer goed in staat is om keuzes te maken en deze te uiten, informatie te begrijpen, deze informatie voor de eigen situatie te beseffen en te waarderen en tot slot weet zij logisch te redeneren. Aan de criteria voor wilsonbekwaamheid is om die reden niet voldaan. De raadsman verwijst naar het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:123) en stelt uitdrukkelijk dat betrokkene wilsbekwaam moet worden geacht in haar verzet tegen de voorgestelde vormen van verplichte zorg en met name tegen de opname en medicatie. Betrokkene voert nog aan dat zij in verband met een hersenschudding tijdens haar verblijf in de kliniek enige tijd geen medicatie heeft gebruikt, dat zij zich toen prima voelde en er geen risicovolle situatie is ontstaan. Het verzoek dient te worden afgewezen, aldus de raadsman.
2.7.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn verweer voor wat betreft de wils(on)bekwaamheid van betrokkene en overweegt als volgt. Artikel 2.1 lid 6 van de Wvggz stelt dat de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:
a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
b. acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Niet is gebleken dat het onder a en b genoemde sprake op betrokkene van toepassing is. De (aanvullende) medische verklaring maakt in zijn geheel geen melding van de wils(on)bekwaamheid van betrokkene. Indien er in de medische verklaring niet is gerapporteerd over de wilsbekwaamheid van de betrokkene, dient de rechtbank, teneinde te beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is, hiertoe een verklaring te vragen van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. De rechtbank heeft verzocht om deze verklaring. De aanvullende verklaring van 26 september 2022, bevat slechts een summiere – en naar oordeel van de rechtbank onvoldoende – onderbouwing inhoudende dat betrokkene niet wilsbekwaam wordt geacht vanwege het vermoeden van psychotische problematiek bij betrokkene als in de medische verklaring omschreven. Het ontbreekt aan een nadere precisering met betrekking tot welke beslissingen betrokkene wilsonbekwaam moet worden geacht.
Ten tijde van de eerdere behandeling van het verzoek is er door de rechtbank gevraagd naar het oordeel omtrent de wilsbekwaamheid zoals voorgeschreven artikel 1:5 lid 1 WvGGZ, omdat de zorgverantwoordelijke/behandelaar blijkbaar van oordeel was dat betrokkene wilsonbekwaam was. Deze beslissing was destijds niet voorhanden. Ook ten tijde van de onderhavige zitting is niet gebleken dat een dergelijke schriftelijk stuk, waaruit moet blijken terzake van welke beslissingen betrokkene niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen, met datum en tijdstip, is opgemaakt. De rechtbank moet in een dergelijk geval uitgaan van wilsbekwaamheid, behoudens andersluidende oordelen van een onafhankelijk psychiater. De schriftelijke aanvulling van de psychiater is, zoals hierboven reeds overwogen, te ruim geformuleerd en onvoldoende om het tegendeel aan te nemen.
2.8.
Gelet op het voorgaande is er sprake van voldoende toegelicht bezwaar tegen de verzochte vormen van verplichte zorg, bij een terzake wilsbekwame betrokkene, terwijl er geen ernstig nadeel (meer) is in de vorm van levensgevaar dan wel ernstig nadeel voor een ander. De rechtbank zal het resterende deel van het verzoek afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
wijst het resterende gedeelte van het verzoek af.
Deze beschikking is op 29 september 2022 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. L. van der Heijden, bijgestaan door D.S Strooper als griffier en op 13 oktober 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.