ECLI:NL:RBAMS:2022:5905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
13/162781-22 en 13/249104-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met verslavingsproblematiek en ISD-maatregel

Op 7 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg. De tenlastelegging omvatte diefstal van goederen, waaronder koffie, van Albert Heijn B.V. in de periode van 22 juni tot en met 30 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de diefstal bekend, en er zijn voldoende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder camerabeelden en een aangifteformulier.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de verslavingsproblematiek van de verdachte in overweging genomen. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te helpen bij zijn verslavingsproblematiek en om de maatschappij te beschermen tegen zijn overlastgevende gedrag. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaar, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat dit de aanvang van de ISD-maatregel zou vertragen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/162781-22 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/249104-21
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland 1] ) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juni 2022 tot en met 30 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, meermaals diverse goederen waaronder koffie
,in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Albert Heijn B.V. ( [locatie] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op basis van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het ten laste gelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen. De rechtbank stelt vast dat verdachte het ten laste gelegde heeft bekend en dat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit. Daarom kan ten aanzien van dit feit ingevolge artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, te weten:
1.
Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van de Albert Heijn, gevestigd aan de [locatie] , van 30 juni 2022, doornummerde pag. 3-6.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022135323-5 van 30 juni 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] , doorgenummerde pag. 9-10.
3.
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 23 september 2022.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 22 juni 2022 tot en met 30 juni 2022 te Amsterdam, diverse goederen, waaronder koffie
,die aan Albert Heijn B.V. ( [locatie] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte zich schuldig maakt aan strafbare feiten om in zijn verslavingsbehoefte te kunnen voorzien en dat er nog onvoldoende gedaan is om deze verslaving aan te pakken. Toezicht door de reclassering en ambulante behandeling zijn in het verleden niet aangevangen, omdat verdachte werd uitgezet naar [geboorteland 1] . Verdachte wil niet terug naar [geboorteland 1] en is bereid om in Nederland aan zijn verslavingsproblematiek te werken. Ook is verdachte niet eerder gewaarschuwd voor de oplegging van de ISD-maatregel.
De raadsvrouw heeft primair bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht met daarbovenop een voorwaardelijk deel. Aan dit voorwaardelijk deel dienen dan bijzondere voorwaarden te worden verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen en meer subsidiair een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van één jaar met het bevel tot tussentijdse toetsing na zes maanden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich binnen een hele korte periode schuldig gemaakt aan verschillende diefstallen bij Albert Heijn en veroorzaakt daarmee veel overlast voor de winkelketen en het personeel. Op de camerabeelden wordt gezien dat verdachte telkens diverse goederen (onder andere) koffie wegneemt. Verdachte is verslaafd aan verdovende middelen en pleegt deze diefstallen om in die verslavingsbehoefte te kunnen voorzien. Dat is zorgelijk en vereist een concrete en ingrijpende aanpak om dit gedrag in de toekomst te voorkomen.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Reclassering van 5 augustus 2022, opgemaakt door [naam 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte pleegt strafbare feiten ter verwerving van verdovende middelen. Het middelengebruik betreft dan ook een criminogene factor, evenals het psychosociaal functioneren van verdachte en instabiliteit in zijn levensomstandigheden. Verdachte is niet eerder behandeld voor zijn middelenverslaving, heeft geen werk, geen inkomen en beschikt niet over structurele huisvesting of een inschrijfadres. Bovendien verblijft verdachte sinds 15 januari 2021 onrechtmatig in Nederland omdat zijn EU-recht is ingetrokken. Hierdoor kan geen invulling worden gegeven aan een hulpverleningstraject vanuit de reclassering. Zijn toekomstperspectief ligt buiten Nederland. Verdachte is in de veronderstelling dat hij zijn EU-recht eenvoudig terugkrijgt, maar hij heeft geen concreet plan om dat te bewerkstelligen. Ook indien verdachte zijn EU-recht terugkrijgt, ziet de reclassering geen mogelijkheden om interventies toe te passen. Nu hij nooit ingeschreven heeft gestaan op een adres in Nederland of structureel heeft gewerkt, heeft hij geen recht op sociale rechten zoals een uitkering, zorg en maatschappelijke opvang. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Daar kan hij gebruik maken van het intramurale zorgaanbod, zoals behandeling voor zijn verslaving, en er kan gewerkt worden aan een geslaagde terugkeer naar [geboorteland 1] .
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 23 september 2022 reclasseringswerker [naam 2] , verbonden aan Leger des Heils Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft het advies ter zitting bevestigd en daar waar nodig toegelicht.
8.3.3.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2022 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het opleggen van de ISD-maatregel op dit moment een te verstrekkende sanctie is. Verdachte is nooit gewaarschuwd voor het risico van deze maatregel als hij strafbare feiten zou blijven plegen en hij heeft nog niet de kans gehad om in een minder ingrijpend kader, zoals een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, aan zijn verslaving te werken. De rechtbank erkent dat verdachte deze mogelijkheid niet heeft gehad doordat een eerder traject niet van de grond is gekomen vanwege een eerdere uitzetting naar [geboorteland 1] , maar stelt tegelijkertijd vast dat dit inherent is aan zijn onrechtmatige verblijfsstatus in Nederland. Hierdoor heeft verdachte geen recht op sociale voorzieningen, waardoor hij geen aanspraak kan maken op hulpverleningstrajecten bij de reclassering.
De ISD-maatregel biedt voor verdachte de enige mogelijkheid om in Nederland aan zijn middelenverslaving te werken. Ook zal tijdens het ISD-traject worden ingezet op een geslaagde terugkeer naar [geboorteland 1] . Verdachte wil niet terug naar [geboorteland 1] , maar kan vanwege zijn ingetrokken EU-recht ook niet in Nederland blijven.
Voorts eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Zowel de Nederlandse, als de samenleving van de andere Europese lidstaten, moeten tegen het overlastgevende gedrag van verdachte worden beschermd.
Alles overwegend ziet de rechtbank geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte mogelijk te maken en om een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn problematiek, alsmede om optimale bescherming van de maatschappij te waarborgen, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht
nietin mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal niet – zoals door de verdediging verzocht – op voorhand reeds een tussentijdse toetsing bevelen. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de verdediging een daartoe strekkend verzoek indienen bij de rechtbank.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 31 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/249104-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 maart 2022 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat dit tot onnodig uitstel van de aanvang van de ISD-maatregel zal leiden. Het is van belang dat het ISD-traject van verdachte zo spoedig mogelijk van start gaat en hij kan werken aan zijn verslavingsproblematiek en vervolgens aan zijn terugkeer naar [geboorteland 1] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/249104-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.F. Huigen, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2022.